Muzes zijn verhalen uit mijn leven, wat mij overkomt en de wereld om mij heen in het algemeen. Er is veel algemeen gaande in deze wereld.
Muzes 2024
Inhoud:
Weg van teruggeweest
Broertje
Ontruimen
Convo congo
Beer
Jatten
Vingercondooms
Ranja met een rietje
M’n vriendin d’r vriendin
Fictieve liefde
Fictieve liefde
Begin september stuurde Anita een berichtje naar mij: Fran Lebowitz komt in De la Mar. Terwijl ik van de schrik aan het bekomen was, opgeroepen door het feit dat ik Fran Lebowitz, mijn geestestweeling en inspirator van wie ik vanaf de jaren ’70 een groot bewonderaar ben, in levende lijve kon zien, belde Anita. De plaatsen had ik inmiddels geboekt in de drie seconden tussen het bericht lezen en Anita’s belletje. Het zou een optreden van anderhalf uur vertellen en vragen stellen worden en ik wist nu al dat dit het op éen na beste anderhalf uur van mijn leven zou zijn. Op nummer éen van beste momenten staat Anita’s onverhoedse aanraking van mijn been tijdens een lang geleden er was eens in een heel ver dorp aangelegenheid.
De voorstelling met Fran Lebowitz begon om 7 uur. Okee. We zouden ervoor zorgen bijtijds aanwezig te zijn.
Nu hebben Anita en ik nogaleens een andere kijk op wat “bijtijds” eigenlijk is. Voor mij betekent dit, dat we iets voor zevenen aanwezig moeten zijn. Voor Anita, echter, is bijtijds iets waarbij we rekening moeten houden met de mogelijkheid dat er zwanen op de weg nestelen of een zeilboot door een plotse zijwind de A9 blokkeert. We hebben eens op weg naar Dead Can Dance ene Ria op de snelweg gehad, die het verkeer regelde. Zij had in hetzelfde complex van Dead Can Dance een optreden, geloof ik, en wilde dat haar fans de tent op een rustige manier konden bereiken. Een ander voorbeeld vond plaats toen we op weg waren naar een molen waar men brood en meel verkocht in een periode waarin ik zelf veel brood bakte. We kwamen in een Catch 22 situatie terecht die ons temidden van een in gang zijnde wielerwedstrijd leidde, welke richting we ook namen. Ik gaf me hieraan over en hing tussen de fietsers in uit het raam van onze Yaris om hen flesjes water aan te reiken, met naast mij een wildharige Anita achter het stuur, verwoed zoekend naar een zijstraat om van de wielerbaan af te kunnen komen. Buiten dit hebben we ook wel eens rondjes gereden bij een pont in Amsterdam omdat de Eye ergens verstopt lag in een woonwagenpark waar zigeuners liedjes van weleer zongen en ons een tule bloemen gaven zodat we geluk hadden. Ons de juiste richting aangeven, was een beter optie geweest.
In elk geval waren dit een paar redenen waardoor we besloten om half 5 weg te gaan op de dag in kwestie. De tent ging om 6 uur open dus hadden we genoeg tijd om het te halen, zelfs als de zwanen 12 eieren hadden gelegd die op diezelfde middag uitkwamen.
Zoals altijd in dat soort situaties, zat alles mee en reden we om kwart over 5 het parkeerterrein op, vijf minuten lopen van De la Mar vandaan.
Door de jaren heen heb ik vanalles van Fran gelezen. Het vervelende is: ik had haar boeken niet meer. Ik heb een periode in m’n leven meegemaakt waarin ik geen cent te makken had en De Slegte gelukkig heel geduldig was en redelijk betaalde voor goede literatuur. Hierdoor zijn er veel boeken uit mijn leven geslopen en niet eens voor een Chineesje, waar ik heel wat voor over heb, maar voor het soort akkefietjes als gas, licht, water en een boterhammetje om de dag mee door te komen.
Voordat iemand na het lezen van het voorgaande een facebook actie wil starten om Yvonne over de streep te trekken: dank je, maar dat is niet meer nodig. Cadeaubonnen voor Aziatische restaurants blijven overigens altijd welkom.
Aangezien De Slegte ter ziele is gegaan, zoals helaas zovele boekwinkels, kon ik daar niet meer zoeken en bestelde dus maar via het internet een paar boeken van mijn literaire vriendin. Eentje kreeg ik er binnen; van de ander zou de bezorging een iets langere tijd in beslag nemen dan men had verwacht. Maakt dat uit? Nee, hoor, klonk mijn antwoord. Niet altijd de geduldigste persoon als het om interactie met andere mensen gaat, ben ik heel rekbaar als het boeken en dieren betreft.
Op een gegeven moment begon het zelfs voor mij tamelijk lang te duren en ontving ik plots het bericht: Your package may be lost. Although it may still arrive, you can request a refund here. Okee, ik bestel het wel ergens anders en drukte op de knop voor een refund. Dit werd geaccepteerd met de mededeling: You can return the item for a refund. Ooo fukaduk: Orwell en Catch 22 kwamen ook nu weer in mij op. Ik ken Orwell en Heller beter dan ik de meeste mensen om mij heen ken, omdat zij in dit digitale tijdperk veel furore maken. Het heikele punt was: ik had geen boek om te retourneren omdat dit mogelijk verloren was gegaan. Had ik het wel dan was een refund onnodig.
Hoewel ik er een tiefushekel aan heb, ging ik een gesprek aan met de chatbot. Die wilde weten waar om ik het pakketje terug wilde sturen. Nou, de crux is dat ik geen pakje heb omdat het verloren is gegaan, meldde ik voor de zoveelste keer. Dus ik wil mijn geld terug. Dit was te ingewikkeld voor de bot, die na een “hallo” en “heb ik je zo goed geholpen?” weinig meer in z’n mars heeft, behalve: Wil je met een echt persoon praten? Ja, graag.
De bot ging op zoek naar een mens en bedankte me voor m’n geduld. Ene Jish zou over een minuutje erbij komen om mijn kwestie op te lossen. Wat er met Jish gebeurde: geen idee, maar zijn plek werd door Dill ingenomen. Eindelijk een mens. Dill groette me met: Como estás? Soy Dill del servicio al cliente enzovoorts. Ik heb een tijdje Spaans geleerd en wist een beetje wat de eerste drie woorden betekenden. Daarna werd het giswerk en vroeg ik Dill of hij in het Engels kon converseren. Hij blonk uit in zwijgen en werd vervangen door Adriana. Zij zou de refund doen, begon hier naarstig aan, en vroeg of ik een giftcard of geld wilde. Geld terug, graag. Okee, zei ze. Ik wachtte... wachtte wat langer... vroeg me af wat er verder zou gebeuren, of ik nog iets moest doen, of zij nog iets zou doen, toen Amoi zich ermee ging bemoeien. Hij las wat eraan vooraf was gegaan en vertrok zonder verder iets te zeggen. Alison kwam in zijn plaats en groette met: Hola, soy Alison. Engels, graag. Engels was te moeilijk voor iemand die Alison heet en Angelyn nam het stokje van haar over. Of ik een gift card of teruggave wilde. Teruggave, alsjeblieft. Angelyn gaf direct aan hoe de refund afgehandeld zou worden en binnen een paar dagen kon ik het op m’n rekening verwachten.
Het duurde effies voordat ik de juiste had, maar Angelyn was zo goed als haar woord. De refund werd gedaan in een rapper tempo dan heel de voorgaande conversatie had geduurd.
Het leuke van heel deze larie was, dat in De la Mar het boek lag dat ik nooit had ontvangen en zelfs goedkoper was dan de refund, dus een bak koffie kon er ook nog af.
Na het geweldige gesprek dat Fran Lebowitz voor de aanwezigen hield, wurmde Anita zich tussen de lange rij mensen om voor mij een plaatsje te bemachtigen voor de handtekeningsessie die erop volgde. Minimaal de helft van de uitverkochte zaal stond in deze rij te wachten. Na een half uurtje was ik bij de tafel aangekomen en ging op m’n knieën voor haar. Niet uit een slaafse eerbied maar omdat de tafel laag was en al dat bukken m’n rug naar de klote kon brengen. Eindelijk zat ik van aangezicht tot aangezicht met de grote liefde van mijn fictieve levensloop. We hadden een kort gesprek met wederzijds gegrinnik. Ze keek me aan met die doordringende blik van haar en ik stelde me zo voor dat ze dacht: Mmh, als ik haar veertig jaar eerder in New York was tegengekomen...
Twee boeken, beiden voorzien van handtekening, en wat aardige woorden over en weer later, liepen Anita en ik het theater uit. De zorg om eierleggende zwanen en omgewaaide zeilboten bleken alle jaren die aan deze avond vooraf waren gegaan meer dan waard.
Dit is het gezicht dat je trekt als je krijgt uitgelegd wie de interviewer is. Aangezien ik die doos niet kende, vertelde Anita mij in dat zij ooit eens De Zwakste Schakel heeft gebracht. Van dit programma had ik de engelse versie wel eens gezien, gebracht door Anne Robinson. Anne had nog wat humor die Muraenidae, of hoe ze ook mag heten, compleet miste. Ze was zelfs zo erg, dat ze midden in het interview iemand in de zaal uitfoeterde omdat deze het waagde om z'n telefoon erbij te pakken voor een fotootje. Het leek wel of ze dacht met een klas schoolkinderen te maken te hebben.
Daarnaast onderbrak ze Fran tijdens haar Q&A met de vraag of ze iets kon zeggen. Hierop reageerde Fran met een duidelijke “No!” Dit negeerde dat onbeschoft stuk vreten en ging vrolijk verder met wat ze kwijt wilde. Fran was helaas beleefder dan een Anne Robinson zou zijn geweest.
De reviews achteraf van de avond blonken daarom ook uit in het afzeiken van de interviewer. En meer dan terecht. Is er nou werkelijk niemand in Nederland die Engels spreekt en bekend is met het werk van Fran Lebowitz? Dat had een hoop ergernis gescheeld, ook bij Fran, die zich overduidelijk zat te vervelen tijdens de vragen van die doos, die langer waren dan Oorlog en Vrede.
M’n vriendin d’r vriendin
Ik ben niet gauw onder de indruk van m’n medemens. Ik kan, echter, wel gecharmeerd zijn van wat zij doen, de kennis die zij over een bepaald onderwerp bezitten en zelfs als ik daar niets mee kan, luister ik hoe zij met verve hierover vertellen. De mens achter deze kennis laat mij, helaas, koud.
Na een intro als deze, volgt in de regel een “maar”. Zo ook bij mij.
Op de allereerste afspraak tussen Anita en ik, begon het gelazer al met welke pose ik moest aannemen om zo nonchalant over te kunnen komen. We zouden elkaar ontmoeten op perron 1,5 of 2,5 in Amsterdam. Da’s zo’n tussen perronnetje dat net buiten de afdak ligt en waar over een aantal nutteloze een stuk industrieel plastic is geschoven om de indruk te wekken dat je afgeschermd bent van de regen. Deze indruk kon de werkelijkheid niet geheel waarmaken.
Daar wachtte ik dus op Anita, éen been iets gebogen, de ander strak, starend naar niets, m’n haar nonchalant door de war gekamd alsof ik net uit een windhoos was bevrijd. Toen haar trein eraan kwam, veranderde ik nogmaals van pose naar iets dat natuurlijker leek dan een cartoonfiguur uit de jaren ’20 die een aambeeld op d’r harses kon verwachten. Ondanks dat het effect misschien anders was, viel het aanbeeld toch op me: ik zag Anita vanuit m’n ooghoeken aankomen met die glimlach van haar waar ik na al die jaren nog verliefd op ben, en was verkocht. Ze was helemaal in het zwart gekleed. Oh jeetje: da’s normaliter een dealbreaker voor mij. Ik heb het al eerder beweerd: zwart is geen kleur maar een gemoedstoestand voor emo tieners. Maar goed, die glimlach, he...
Die zaterdag door Amsterdam zwabberen met Anita, werd éen van de leukste dagen in mijn leven. Zelden heb ik zoveel gelachen op een eerste afspraakje en zoveel waanzinnige verhalen gehoord. Het smaakte naar meer, veel meer. Dit “meer” kwam ook in de maanden erna en had als gevolg dat we een half jaar later samenwoonden.
Op dat precieze moment maakte de befaamde hartsvriendin haar intrede.
Anita had me honderdenéen verhalen over Annemiek verteld. Ze kenden elkaar sinds de middelbare school, waren samen op vakantie geweest, hadden een tent en een huis cq flat gedeeld en wisten alles van elkaar. En deze vrouw zou op een kille zaterdag naar Wijk aan Zee komen om te zien wie haar hartsvriendin in huis had gehaald.
Éen ding over Annemiek: ze is recht door zee en houdt niet van flauwekul. Okee, twee dingen dus.
Éen ding over mezelf: op sociaal gebied ben ik Pipo. M’n stem klinkt onnatuurlijk in m’n eigen oren en m’n lichaam maakt allemaal geluiden die ongemakkelijk overkomen. Ook twee dingen.
Ander ding over Annemiek: ze heeft van die staalblauwe ogen die door je heen boren en kunnen zien in welk lichaamsdeel die ongemakkelijke geluiden produceren in de vrouw tegenover haar.
Het ging goed zolang Anita naast me zat en me niet alleen liet met dat mens aan de andere kant van de tafel. Maar toen gaf Aniet aan dat ze moest plassen. Ik fluisterde haar toe, dat ze op de verwarming moest zitten zodat het verdampte: alles om haar maar niet de kamer uit te laten gaan. Dat was de eerste keer dat een voorstel van mij genegeerd werd en Aniet trok de kamerdeur achter zich dicht op weg naar de wc.
In die kamer die zij achter liet, bleef het stil. Het was High Noon in Wijk aan Zee. Annemiek verbrak de stilte door te zeggen dat ze had gehoord dat ik pas in Berlijn was geweest.
‘Ja’, zei ik in een stem van een dertienjarige jongen met de baard in de keel, en kuchte. Berlijn was een veilig onderwerp, daarover kan ik praten, urenlang danwel tot vervelends toe. Meestal dat laatste. Ik kreeg de plasleemte volgemekkerd met anecdotes over Berlijn, hoorde de wc doortrekken en begreep dat ik weer mocht inademen. Het mooie was, dat Annemiek had gegrijnsd om mijn verhalen en ik misschien een positieve score kon krijgen in plaats van de nil points die ik verwachtte. En zo verliep het ook: bij het afscheid nemen, knuffelde Miekje mij en liep daarna samen met Anita naar de buitendeur. Ik plofte op de bank en ademde uit, dezelfde adem die ik sinds de Berlijn anecdotes had ingeademd. Lang van stof, lang van adem.
‘En?’, vroeg Anita toen ze Annemiek had uitgezwaaid. Ik hield mijn wijsvinger op:
‘Makkie. Zo om m’n vinger heen gewonden.’
Ze knikte en hield een andere vinger naar me op waarmee ze liet zien wat ze van mijn larie vond.
We woonden nog geen maand samen en ze wist al met wie ze te maken had.
Anita en Annemiek in de sneeuw. Ze kennen elkaar vanaf hun 16e of 17e, daaromtrent, en dat is al *kuch* jaar inmiddels. Wauw, de tijd vliegt als je staat te vernikkelen van de kou.
De laatste paar maanden zit ik veel op facebook omdat ik geïnteresseerd ben geraakt in de Amerikaanse politiek. Voornamelijk omdat zij helaas het wereldbeeld bepalen, en aangezien het labiele deel van de mensheid alles oplebbert wat Amerika hen voorschotelt, wil ik weten wat daar gebeurt. Deze interesse stemt ook voort uit het gegeven dat ik mijn leven lang heb gedacht dat Amerikanen tamelijk dom zijn. En rechts, vooral rechts. Maar omdat ik veel Amerikaanse vrienden op facebook heb die net zo linksdenkend zijn als ik, is die gedachte zo zoetjesaan veranderd en heb ik meer vertrouwen gekregen in de gemiddelde Amerikaan, de weldenkende Amerikaan, je weet wel: eentje die in de stad leeft. Niet die hicks en hillbillies die in ketelpakken lopen, met hun nichtje trouwen en veel te veel kindjes krijgen; de gemiddelde maga, dus.
Het fenomeen maga is vrij nieuw, voortgekomen uit de dwaasheid van die oranje oetlul die fraudeert, verkracht, moord en president kandidaat is. Dat kan namelijk allemaal in Amerika, de “land of the freaks”. Een president kandidaat die schoenen verkoopt, bijbels, en allerlei andere rotzooi dat door magas gezien wordt als het hallelujah van christenformaat.
Normaal gesproken zou ik zo’n man niet serieus nemen, dat deed ik namelijk ook niet in 2016. Mijn uitspraak van toen was: Zelfs Amerikanen zijn niet zo dom dat ze die oranje blob kiezen. Vervolgens werd hij president. Hij had weliswaar minder stemmen dan Hillary Clinton, maar dat kiessysteem daar is net zo verknipt als een groot deel van de mensen die er wonen, en degene die het minst geschikt was, werd president. Wauw, hoe was dat mogelijk. Alleen in Amerika...
En toen kwamen de verkiezingen in Nederland. Mijn thuisland, het land waar ik ben geboren, het land van de PSP, CPN en allerlei andere radicale partijen die de vertegenwoordigers waren van wat wij minderheden noemden. Dat kon toen nog. Dat land van opstandige burgers, nozems en provoos, kabouters en selfkickers. Van revolutionair zijn en niks pikken van wat de burgertrutten wilden dat we deden. Datzelfde land waar nu een slap xeroxje van de oranje Amerikaanse blob dit jaar gekozen werd als grootste partij van Nederland. Want dat is waar de Amerikaanse politiek voor heeft gezorgd: het feit dat je een gore klootzak bent, is acceptabel geworden om een politieke functie te hebben en het land te voeren. Wat dan nog dat je Marokkaantjes het land uit wilt hebben maar geen slecht woord over de Joden wilt horen? Dat is een enorm selectieve manier van denken en het blijft racistisch als de pest. Wat nou dat we Oekraïners sneutjes vinden, zolang ze maar in hun eigen land blijven. Ons land is vol per slot van rekening. Niet voor autos, oh nee, want de wegen blijven zich vermeerderen -daar is namelijk wel geld en ruimte voor. Maar voor mensen die we qua taal niet begrijpen en die hier naartoe komen en zielig staan te zijn, voor hen is geen ruimte. Mensen die vluchten omdat ze elk moment van de dag en nacht een bom op hun dak kunnen krijgen. Jammer dan, maar daar hebben we geen plek voor in onze rechtse ballenland, want ze hebben een mobieltje, dus zo slecht is het leven daar niet. Gelukkig maar. Er worden gaten in hun huizen geschoten maar ze hebben level 150 van tetris gehaald, dus je moet niet zeuren.
Er is geen compassie meer. Menselijke normen en waarden zijn verdwenen sinds het volk voor iemand heeft gekozen vanwege het feit “ik moet altijd zo om hem lachen”. Dat moet ik ook om Bennie Hill, maar ik zou ‘m niet als premier van ons land willen hebben.
De grote massa kijkt niet meer naar partijpolitiek, maar om wie we kunnen lachen. Persoonlijk ga ik om dit soort reacties huilen. Het is te triest voor woorden dat wij als Nederlander onszelf tot dit niveau verlaagd hebben.
Ik ben nooit een grote fan geweest van sociaal media, maar sinds ik op facebook mensen heb ontmoet met een modicum verstand, ben ik blij dat het er is. Want om mij heen is het nauwelijks meer te vinden.
Een zeer bekende en spraakmakende poster van de PSP uit de tijd dat Nederland links was, ik heel erg jong en deze poster aan de muur van mijn kamer wilde hebben. Dat is er nooit van gekomen, helaas.
Deze is gedownload van het web.
Ranja met een Rietje
Als je net zo’n ouwe taart bent als ik, neurie je na het lezen van deze titel het bijbehorende melodietje van dat rietje. Het was een liedje van Johnny Lion, die in het echte leven waarschijnlijk zoiets heet als Jan van Leeuwen en aan de Nieuwburgvoorzijdsedwarstraatbrug 12 in Amsterdam woont, twee hoog boven mevrouw Van Zanten die altijd het stoepje schoon houdt. Dat liedje was iets in de geest van een hit in een lang geleden er was eens tijdperk waarin je nog kon verstaan waarover zangers het hadden.
Goed. Wil ik het over dit liedje hebben? Totaal niet. Maar altijd als het weer aardig is, je weet wel: die twee dagen in juli in Nederland, dan denk ik eraan. Geen idee waarom. Zal wel met vroeger te maken hebben toen de zomers langer waren en in de winter altijd sneeuw lag en iedereen vriendelijk voor elkaar was. Dat land van nooit bestaan waar we allemaal met weemoed aan terugdenken.
Waarover wil ik het wel hebben dan? Over Johnny Lion. Ik heb hem namelijk eens ontmoet en we hebben intiem contact gehad. En zoals dat gaat in de wereld van de showbizzzz, weet hij na al die jaren nog steeds niet wie ik ben. Andersom is mijn kennis qua hem ook niet enorm te noemen, buiten dat liedje om, maar wat hij verder heeft gedaan... Keine Ahnung. Waarschijnlijk is hij, zoals zovelen die ooit eens veelbelovend opkwamen maar nooit echt arriveerden, het “circuit” ingegaan van optredens in Uitgeest, Spanbroek, Assendelft en Emmen, waarna hij op cruise schepen belandde. Precies zoals Rick Nelson in “Garden Party” zo mooi omschreef, kun jij veranderen, maar het publiek wil alleen die ouwe rotzooi blijven horen omdat ze daarmee zijn opgegroeid. Je weet wel, in die tijd dat er altijd zon was in de zomer, sneeuw in de winter en blablabla.
Johnny en ik ontmoetten elkaar de eerste keer in de tunnel van station Den Haag Hollands Spoor. Hij had een opvallend blauwkleurige weelderige jas aan met van dat opspringende stof waarvan in de jaren ’70 veel langharige kleden onder ronde tafels verschenen naast zo’n bamboe fauteuil die aan een springveer vastzat. Deze ontmoeting was nog een schamele, want hij liep mij louter omver zonder om te kijken. Naast hem trippelde een vrouw in iets wittigs, dacht ik, geen idee meer, geobsedeerd als ik was door het blauw van Johnny. Wel vermoedde ik dat dat Sophietje was. Ook daar kon ik grandioos naast zitten, aangezien hij pakweg twintig jaar eerder een hitje had met dit lied en niet meer in de belangstelling stond. Zelfs Story had geen aandacht meer voor hem. Dus hoeveel scheidingen en huwelijken hij in die twintig jaar achter de rug had...
De rest van de dag dacht ik aan hem, vooral als ik m’n rechterarm moest gebruiken en m’n schouder, daar waar Johnny tegenaan was gebotst, weer in het kommetje moest vastklikken.
Overigens hou ik van station HS. Het is een fraai station, althans, in die tijd -en nu heb ik het over zo’n veertig jaar geleden. HS was een station die niet versierd was met al dat foeilelijke blauw en geel plastic materiaal in ronde vormen waar de NS zo groos op is. Hier was alles nog metaal, stoffig en grauw zoals het hoort in een station. Tegenwoordig zijn het winkelcentra geworden waar je je een weg door mensen met boodschappentassen heen moet banen om bij een trap te komen die naar het perron leidt.
Ik heb veel tijd doorgebracht op dit station, niet zomaar rondhangend en mensen lastig vallen voor een gulden, maar werkgerelateerd. Het gebouw van mijn werkgever lag vlak bij het centrum van Den Haag en als het goed weer was (zoals dat vroeger altijd was met zomers die zonnig waren enzovoorts) liep ik vanaf het station naar de binnenstad, en ’s middags weer terug. Halverwege de jaren ’80 verhuisde de werkgever naar de buitenwijken van Den Haag en was dit feest over. Geen centrum, geen vertier, middenin een woonwijk en veel saaiheid. Zo heb ik de rest van m’n werkleven doorgebracht, geeuwend en verveeld.
Twee dagen na de ontmoeting met Johnny, weer lopend door de tunnel tussen de vaste drom mensen in, zag ik langs de schouders van mijn medepassagiers het bekende springende blauw onze kant uit komen. De mensen die voor mij liepen, maakten een sleuf zodat het blauw met gemak kon doorlopen. Aardig van hen, maar ik was niet van plan opzij te gaan. Opzij gaan, in beleefd gezelschap althans, doe je door allebei aan te geven dat je ruimte voor de ander maakt. Ik maakte ruimte door mijn linkerschouder, de nog ongehavende kant van mijn lichaam, een kwartslag weg te draaien en verwachtte dat Johnny door dit gebaar aangestoken werd om op zijn beurt hetzelfde te doen met zijn linkerschouder. Maar Johnny deed dat niet. Als je wereldberoemd bent in Den Helder en bij de dronkaards die cruise schepen bevolken, laat je je niet koeioneren door het klootjesvolk door zoiets banaals te doen als een schoudertje vriendelijk opzij te houden. Hij knalde dus ten tweede male tegen mij aan. Dit keer was ik er, echter, op voorbereid met als gevolg dat mijn schouder niet uit de kom schoof, maar de zijne bijna wel toen ik ermee tegen hem aanbeukte. Het intieme moment tussen ons was geboren: hij keek mij verrast aan, ik keek terug met de opgetrokken bovenlip van een pitbull waardoor hij een stap opzij maakte. Hij zag dat die lip nog nooit ranja met een rietje had aangeraakt en dit verstoorde plots zijn wereldbeeld. Snel liep hij verder om de vrouw in dat wittige gedoe bij te halen.
De paar mensen om mij heen die dit van dichtbij hadden meegemaakt, wierpen een snelle blik naar me en liepen door naar de tram. Het was een werkdag dus voor talmen was er geen tijd.
Buiten gekomen zag ik dat het mooi weer was dus ging lopend naar de binnenstad. Fluitend.
Geen ranja, geen rietje, wel Den Haag. In de jaren ’80, ’90 was dit de leukste stad in Nederland. Hoe het tegenwoordig is: geen idee. Hopelijk is het niet zo opgetrut zoals alle grote steden die de laatste jaren verziekt zijn door anaal gemeente beleid.
Vingercondooms
‘Misschien moeten we bij de pleisters kijken’, zei Anita. ‘Of daar in de buurt in elk geval.’
We liepen langs de kruiden en de panties, het maandverband en okselfris (oeee, drie voor de prijs van twee) naar de pleisters.
‘Ze hebben hier ook windsels voor enkels’, zei ik, het vakje aanwijzend.
‘Windsels zijn belangrijk in het leven.’
‘Zeker als je enkels hebt.’
Er kwam een vrouw naast ons staan. Haar blik ging alle bakken langs. Misschien was ze op zoek naar windsels dus ik wees er naar. Ze negeerde me; dat gebeurt nogal eens in mijn leven.
‘Ik vraag wel iemand.’ Anita keek rond en greep een medewerkster in d’r taas.
‘Kan ik u helpen?’, vroeg de medewerkster. Op een donderdag is het vaste personeel nog aanwezig en dat is meestal vriendelijk. Anders dan het zaterdagpersoneel dat je aankijkt alsof je niet in deze winkel thuishoort en kun je misschien opschieten, want een paar van m’n schoolmaatjes staan achter je.
‘We zoeken vingercondooms’, zei Anita.
De ogen van de vrouw naast ons schoten onze kant op. Langs een pak pleisters werden we van top tot teen opgenomen. Hoe weet ik dat? Omdat ik haar bewegingen volgde in de hoop dat zij de windsels zou oppakken en lezen waar het voor was. Haar enkels konden wel een steuntje gebruiken, zeker na de vraag van Anita.
‘Vingercondooms...’, herhaalde de verkoopster lijzig.
Ik hield de vier vingers en bijpassende duim van mijn linkerhand omhoog om haar te laten zien wat we bedoelden. De dikke pleister om mijn wijsvinger vertelde haar waar het voor nodig was.
De vrouw bijna niet meer naast ons liep met kleine pasjes achteruit en concentreerde zich op de verschillende smaken deodorant, eentje met een blauw labeltje omhoog houdend, quasi lezend, zodat ze ons kon blijven bekijken. Mmm, lekker: de frisheid van de zee in éen potje.
‘Volgens mij hebben wij die niet meer’, vervolgde de verkoopster. ‘ANJA!’, riep ze luid. ‘Hebben we nog vingercondooms?’
De mensen aan de kassa draaiden hun hoofden naar ons toe waarna ze stiekem elkaar vanuit de ooghoeken aankeken. Vingercondooms? zag ik de lippen van eentje geluidloos vragen aan de vrouw voor haar, die de schouders optrok. Voor hen was het een verdachte situatie: twee wijven met verwilderd haar die op een vroege donderdagochtend op zoek waren naar vingercondooms. Kennen ze nou helemaal geen schaamte? Daar heb ik een snel antwoord op: absoluut niet, nee.
‘Liggen ze er niet meer?’, riep Anja terug. ‘Dan zijn ze er niet.’
‘Helaas hebben we ze niet meer’, zei onze verkoopster die het noodzakelijk vond om Anja’s duidelijke reactie voor ons te vertalen.
‘Oh, okee. Dank je. Waar wil je nu naartoe, schat?’, vroeg Anita aan mij.
‘Ergens waar ze vingercondooms hebben.’
‘De apotheek?’
‘De apotheek.’
We gingen de winkel uit en liepen lachend over de Plantage. Het is heerlijk om mensen te zien die misschien de klok hebben horen luiden, maar er geen idee van hebben waar de klepel is gebleven.
Het punt is: ik kook graag, vind het heerlijk om in de keuken te rammelen met potten en pannen, en concocties te brouwen waar Madam Mikmak trots op zou zijn. Helaas ben ik knap onhandig (dank u, Asperger) en als het me een keer lukt om niet met de kaasschaaf een stuk van m’n muis mee te nemen, zal ik me wel voor de zoveelste keer in m’n vingers snijden met het scherpste mes dat er te vinden is. Omdat pijn en bloed mij er niet van weerhouden om door te gaan, zijn vingercondooms een handig item in de keuken. In elke keuken, en zeker in die van ons.
Je ziet wel eens in die André van Duin one-man-show waar ze zijn monologen storen door soezentorens te bouwen, dat Heel Holland Bakt gebeuren, dat ze allemaal van die blauwe pleisters om hun vingers gewikkeld hebben. In plaats daarvan gebruik ik vingercondooms. Da’s een stuk hygiënischer dan een pleister, blauw of niet.
Een kennis van me vertelde jaren geleden, dat hij in een fabriek heeft gewerkt waar ze lunchworst maken en meer van dat soort ingeblikte kant en klare happen. Daar stonden ze ook met blauwe pleisters om, want die blikken hebben verrekt scherpe randen. Soms verloor iemand van het personeel zo’n pleister in de grote bak waarin de lunchworst werd samengesteld en dan ging dat mee het blik in. De fabricage van lunchworst werd niet stopgezet om een lullig pleistertje uit het samengeperste brouwsel, van wat eens een varken was geweest, te hijsen. Dat kost alleen maar geld. Die knul zei dat de consument altijd dacht dat dat het keurmerkstempel was dat op de kont van het varken werd gedrukt, dat blauwe dat ze in het blik tegenkwamen. Blijkt dus dat het verloren pleisters van het personeel betreft die daar heel frequent tussen de resten varken belanden.
Ik zou zo zeggen: eet smakelijk en geniet van je tetanus lunchworstje.
Een nog condoomvrije vinger met een pleister. Geen blauwe, maar gewoon een vingerpleister van het AH huismerk.
Jatten
Tijdens een whatsapp conversatie met een kunstenaar die zoals ik vrijwilliger is bij de kunstwinkel en exporuimte in Wijk aan Zee, kwam mijn boek “Babbelkunst” ter sprake. Zij zei dat ze zou wachten totdat een kennis van haar dit boek had gekocht zodat zij het ook kon lezen. In eerste instantie wilde ik deze opmerking afdoen met iets neutraals, iets op gelijke hoogte van “interessant”, zoals bijvoorbeeld: oh, leuk voor je. Toen dacht ik: ja, ho effies: we hebben het wel over mijn boek. Je weet wel, dat boek waar ik ruim twee jaar mee bezig ben geweest, talloze kunstzinnige types voor heb geïnterviewd, wekenlang heb gespendeerd om de interviews uit te typen, na te kijken, langs de kunstenaars laten gaan om te horen of ze het met de tekst eens waren. Daarna van een handjevol van hen veel gelamenteer over me heen gekregen zodat zelfs ik het gevoel kreeg, dat er ernstig aan mijn schrijverskunst getwijfeld werd. Het is maar goed dat ik een andere mening ben toegedaan en het gelamenteer van anderen hierin geen verandering kan brengen, anders was ik nu misschien kroonkurken aan het sparen om iets met mijn leven te doen.
Na de laatste versie kwam de opmaak van het boek, dat heel veel tijd in beslag nam: wat komt waar, wie komt als eerste, wat zal ik in het voorwoord zetten, welke fotos gaan erin, en welk formaat sjabloon past het beste? Daarna naar de drukker en dan maar wachten of het goed gaat. Slopende maanden waarin slaap een overbodig iets was. Soms dutte ik in boven m’n ontbijtbakkie met havermout maar na vijf minuten was ik weer opgeknapt, vond ik zelf althans. Mijn wederhelft had daar zo haar eigen gedachten over, maar haar bonjourde ik ’s ochtends in alle vroegte naar haar werk zodat ik kon zwoegen over m’n boekbezigheden.
Uiteindelijk kwam het boek van de drukker en was ontiegelijk mooi. Het had een bom geld gekost omdat ik geen ex-voetballer ben en ook geen giechelende 20-jarige blonde, die boeken uitbrengen met veel plaatjes erin (meer dan in mijn boek dat over kunst en kunstenaars gaat) en bij het schrijven “geholpen” waren door een ghost writer. Ik kwam dus uit op een verkoopprijs van 29,50, waarmee ik uit de rode cijfers kon blijven als de volledige oplage werd verkocht.
Dit boek, dus, werd tijdens deze app convo naar voren gebracht alszijnde: ik kan ‘m lenen als die ander ‘m heeft gekocht.
Nadat deinitiële neutrale reactie plaatsmaakte voor mijn schrijverstrots, zei ik dat ze ‘m ook zelf kon aanschaffen. Kunstenaars die kunstenaars steunen. Niks mis mee. Ze ging niet op mijn opmerking in, zei louter dat ze wilde dat er van haar ook iets verkocht zou worden. Dat is logisch want elke kunstenaar wil dat. Maar denk eens hier over na: als iemand iets van een beeldend kunstenaar koopt, blijft het daarbij. Een ander ziet het, is er misschien van gecharmeerd, maar het zal niet zo vaak voorkomen dat deze dan zegt: als jij er mee klaar bent, mag ik ‘m dan in mijn huis ophangen? Zo gaat dat in de regel alleen bij de kunstuitleen, en daar hou je nog een beetje geld aan over ook, als iemand het een maandje meeneemt om tegen de muur aan te kwakken. Ik weet hier alles van want toen ik begin twintig was, heb ik effies bij een kunstuitleen gewerkt omdat ik een vrouw, die daar al langer werkte, heel erg leuk vond. En voor elk kunstwerk dat onder de arm geklemd de deur uitging, kreeg de betreffende kunstenaar een vast aantal guldens in de knuisten gedrukt.
Bij bibliotheken is dat altijd anders geweest. Pas sinds 2018, als ik het goed heb, krijgt een auteur die een boek in de bieb heeft staan dat uitgeleend wordt, een paar centen als vergoeding. Bij de kunstuitleen lag dit bedrag stukken hoger.
Een ander verschil tussen schrijverskunst en beeldende kunst is, dat voor beeldende kunst af en toe bedragen voor een werk worden betaald die mijns inziens niet in verhouding staan met wat er aan de muur hangt of er tegenaan geleund staat. Je kunt het vragen, natuurlijk, waarom ook niet? En als het ervoor neergelegd wordt, is dat altijd meegenomen.
Aan de andere kant waren er een paar kunstenaars bij onze winkel die alles bijeen schraapten wat ze op de grond vonden. Hartstikke leuk, hoor, als je wat anders wilt doen. Maar om 120 euro voor een afgesneden tak en een boomblad te vragen die op een stuk karton zijn geplakt, leek mij ietsjes overdreven. Een beetje terughoudendheid zou gepast zijn.
Veel beeldende kunstenaars draaien per week drie volledige werken in elkaar. Maar daar mag je niets van zeggen. Van beeldende kunst mag je namelijk nooit zeggen: wat een teringzooi. Zodra je dit mompelt, ben jij degene die er niets van begrijpt. Begrijpen, ook zo’n woord dat beeldende kunstenaars en hun posse van de pers graag gebruiken, evenals de zin “de tijd vooruit zijn”. Pure larie, natuurlijk, maar hier kunnen ze zich achter verschuilen als jij het woord “teringzooi” ervoor gebruikt.
Wil je een boek verkopen voor de prijs van 29,50 voor vele jaren werk, inspanning, etcetera zoals boven omschreven, dan kijken mensen er naar en trekken er de neus voor op. Want: dat ga ik niet neerleggen voor een boekje, ben je nou helemaal van de pot gerukt. Als ik het zo nodig wil lezen, leen ik het wel van een ander.
Mijn privilege is, dat ik niet van de inkomsten van mijn boeken afhankelijk ben om een goed leven te hebben. Gelukkig maar, anders zou ik tussen het schrijven door bij de duiven in het park zitten en stukjes brood van de grond rapen om de honger te stillen. Dit privilege is echter wel de reden dat ik heb besloten mijn boeken in minimale oplagen te laten drukken voor degenen die het werkelijk willen lezen, mensen die mij al jaren volgen. Deze lui krijgen het boek van mij vanwege de steun die ze onverbroken hebben gegeven, iets dat ik als auteur enorm waardeer.
Echter, boeken lenen, het van de ene hand naar de volgende laten gaan, is iets waar ik veel zielepijn van heb. Het gemak waarmee mensen het doen, de vanzelfsprekendheid ervan, verafschuw ik.
Voor mij is dit soort lenen het nieuwe woord voor jatten.
De jonge schrijfster die nog hoop heeft dat haar werk ooit eens de waardering krijgt dat het verdient. Lang geleden, uit een tijd dat “I’m a writer, not a speller” op de zijkantjes van m’n boekenplanken geschreven stond; planken die volstonden met boeken waarvan er geen éen geleend was.
Beer
Geen idee of het in Nederland ook zo leeft zoals het momenteel in facebook Amerika doet: de kwestie van de vrouw in het bos. In het kort: er is aan vrouwen gevraagd wie zij liever tegenkomen als zij alleen in een bos zijn: een man of een beer. Bijna alle vrouwen kozen voor de beer. Velen legden daarbij uit waarom en waarschijnlijk kun je daar zelf wel een voorstelling van maken als je enkele redenen hoort: verkrachting, aanranding, onaangenaam voelen, huiselijk geweld, je kunt het zo gek niet noemen of de vrouw heeft het meegemaakt.
Waarom dan een beer, dat zijn toch gevaarlijke dieren? Nou, nee. De bewegingen van een beer zijn voorspelbaar, die van een man niet. Als je een beer met rust laat, laat deze jou met rust. Van een man weet je dat niet.
Als je als man zijnde dit leest en je groen en geel ergert omdat jij de vrouwen wél met rust laat: hartstikke goed, zo hoort het. Maar waarom dan die ergernis? Dat is niet waar het hier om gaat. Hier gaat het er namelijk om dat een man nadenkt over het feit waarom een vrouw het prefereert een beer in het midden van niks tegen te komen boven jou. Pas als je dit door jouw hersens laat malen, ben je goed bezig.
Maar niet elke man is zo!, is in de regel de tweede reactie. Klopt. Lees nogmaals bovenstaande uitleg.
Het is een hypothetische vraag die beantwoord is door vrouwen die al dan geen schade hebben opgelopen aan de hand van een man die ze vertrouwden, of met wie ze een drankje en een gezellig praatje deelden in een café, of met wie ze een cursus volgden en daarna samen naar de parkeerplaats liepen, of met wie ze werkten. Allerlei scenarios waarbij een man zich niet kan voorstellen dat er iets mis zou kunnen gaan, maar die alle vrouwen hebben meegemaakt. Dat drankje waarin een pilletje werd gestopt toen je effies ging plassen; dat drankje dat de man betaalde en waarvoor hij iets terug wilde krijgen; de cursusboeken die op de grond vielen toen de medecursist je tegen zijn auto aanduwde; de cursus die je nooit zult afmaken omdat je een steegje werd ingetrokken; die keer dat je het archief in ging en tussen de mappen 1986-1988 werd betast; die keer dat je in het trapportaal een hand tegen je kruis aanvoelde toen een mannelijke collega jou passeerde.
Allemaal van die onschuldige dingetjes? Tuurlijk. Als je man bent, als je van jongs af aan te horen hebt gekregen dat je je als man moet gedragen, niet als mietje, noch als een watje en vooral niet als een nicht, hebben van jou de man gemaakt die dit soort handtastelijkheden “onschuldig” noemt. Fout. Niet deze voor jou vanzelfsprekendheden op jouw jeugd afschuiven, en niet jouw opvoeding of het gebrek eraan de schuld geven. Elke keer dat jij naar voren brengt: zo ben ik nu eenmaal groot gebracht en zo handelt een normale man, kan ik tien mannen naar voren schuiven die beter weten, die niet zo handelen, die ook zo’n opvoeding hebben gehad en desondanks weten dat het lichaam van een vrouw haar eigendom is. En van het eigendom van een ander blijf je af.
Nou ja, zeg: het zit je wel hoog. Ben je daarom een lesbo geworden? Nee, dat was ik al toen ik in de wieg lag, maar dat doet verder niet ter zake en bewijst eens te meer dat je de analogie van de vrouw in het bos niet begrijpt.
Ik zeg altijd van mezelf: ik ben niet bang, maar wel voorzichtig. Dat is door de jaren heen zo gegroeid. Ooit was ik niet voorzichtig en behoorlijk naïef en dacht dat de wereld leefde naar de normen en waarden die mij door mijn ouders zijn bijgebracht: je respecteert de medemens en probeert altijd iets goeds in de ander te vinden.
Twee verkrachtingen, diverse aanrandingen, en veel vuistgeweld later, hebben ervoor gezorgd dat ik niemand vrees maar wel voorzichtig ben.
Toen we nog een hond hadden, liet ik deze regelmatig uit in het bos. De hond kon daar loslopen en lekker rennen over de paden. Wij beiden genoten enorm van deze momenten. Ik ging altijd ’s ochtendsvroeg, zo rond half zes, omdat ik er nu eenmaal van hou het opkomen van de zon mee te maken. Meestal liep ik alleen met de hond, maar soms, heel soms, zag ik op een pad voor mij een man met zijn hond lopen. Dit noopte mij altijd om een draai te maken en een ander pad te kiezen. Waarom? Omdat ik voorzichtig ben. Negen van de tien keer zal het een man zijn die, voordat hij naar z’n werk gaat, nog een rondje met de hond loopt en niks anders aan zijn hoofd heeft. Maar dat kan ik niet zien. Ik zag dat namelijk ook niet aan de twee jonge mannen die voor mij liepen toen ik als veertienjarige het pad naar een bos in Drenthe in sloeg omdat de weg daar doorheen mijn wandelroute aanzienlijk korter maakte. Ik liep die weg vrijwel dagelijks om bij de binnenstad te komen. Ik zag het ook niet aan de man die tijdens het passeren in een drukke winkelstraat zijn hand rond mijn borst legde, zoals ik het ook niet zag aan de man die mij achterover drukte om met geweld zijn tong in mijn strot te kunnen duwen terwijl zijn maat mijn vriendinnetje vasthield. Daar moest ik fier op zijn, toch, dat zo’n leuke vent mij uitkoos om te kussen? Ik zag het ook niet aan de hoofdmeester in de brugklas die me een klap voor m’n harses verkocht omdat ik het waagde iets terug te zeggen.
Zo kan ik nog effies doorgaan met de lijst. Korte incidenten van lang geleden die de rest van mijn leven door mij zullen worden meegedragen. Ik sleep ze niet als een zware keten achter me aan, maar ze hebben mijn jeugdige overmoed omgezet in achterdocht.
Onschuldige incidenten, zeg je? Ja hoor, natuurlijk. Dat dachten andere mannen inderdaad ook. Het was midden jaren ’70 en de politie bellen had geen zin: bel maandag maar terug als je er nog last van hebt, was het advies aan een huilend stamelend meisje aan de andere kant van de lijn. Hopelijk is het anno 2024 beter maar gezien de reacties op de analogie van de vrouw in het bos, heb ik weinig hoop.
Dus ga als man zijnde als-je-blieft niet de gebeten hond uithangen, het zielige diertje dat een pleistertje om zijn pootje moet hebben omdat hij zich gekwetst voelt dat het vrouwtje liever een beer tegenkomt dan een man. Als je dat doet, zul je altijd een schaduw blijven van de man die je denkt dat je bent.
Mijn ouders ten spijt: het respect voor mijn medemens heb ik heel lang geleden verloren.
Ooit was het leven er eentje van zon, vrolijkheid en Thierry de Slingeraar. Dat was alles waar ik als kind zijnde mee bezig was.
Mijn moeder en ik. Heerlijke tijden, halcyonische dagen.
Convo congo
Facebook conversaties of hoe je met éen opmerking in een mallotige situatie terecht kunt komen. Dat overkomt mij vaak. Punt is: ondanks dat ik een miserabel oud wijf ben met meer cynisme dan ze zou willen, ben ik begaan met deze kloterige aardbol die we onze thuishaven noemen. Met de mensen erop heb ik dat minder, maar dat is mijn misantropische aard. Desondanks ben ik pro alles dat ervoor kan zorgen dat deze aarde doorgaat met draaien en het liefst op een beetje gezonde manier. Zoals bijvoorbeeld luchtvervuiling de wereld uit helpen. En dan heb ik het niet louter over Tata, de moloch die ervoor zorgt dat ik piepjes in m’n ademhaling heb, maar luchtvervuiling in het algemeen. Daarom teken ik de meeste petities die op facebook voorbij komen. Alle beetjes helpen, toch? En lekker zittend op je luie kont in een comfortabele bank, kun je met heel weinig inspanning iets betekenen voor de wereld door louter jouw naam en email adres te vermelden op het zoveelste verzoek om Shell/Tata/Schiphol enzovoorts voor te stellen het een beetje rustiger aan te doen. Natuurlijk had ik kunnen weten, dat een duimpje aan deze organisaties altijd wel iemand tegen de haren instrijkt.
Zoals bijvoorbeeld: Milieudefensie vroeg mijn elektro handtekening tegen het éen en ander dat op grote schaal smerige lucht de wereld in burpt. Natuurlijk doe ik dat. Daarbij ben ik zo blij met dat steentje dat ik heb bijgedragen, dat ik bij de opmerkingen neerzet:
‘Getekend’, gevolgd door een positief duimpje.
Milieudefensie bedankt mij daar “onwijs” voor. Gerard, echter, niet. Ik ken Gerard niet. Misschien is hij een aardige man die zijn dochter meeneemt naar vrouwenvoetbal en zijn hond op het strand laat rennen. Maar aan mijn opgeheven duimpje neemt hij aanstoot en zegt tegen mij:
‘En niet meer op vakantie.’
Huh? Hoe bedoel je? Ik lees het nog een keer, maar zo moeilijk is deze zin niet. Desondanks begrijp ik ’t niet. Om op neutraal terrein te blijven, zeg ik tegen Gerard:
‘Wat een merkwaardige opmerking’, in de hoop dat hij uitlegt wat hij hiermee bedoelt. Dat doet ie:
‘Waarom je tekent voor het klimaat dus dan ook niet op vakantie.’
Ehmmm, nee, nog steeds niet duidelijk. Ik ben een redelijk intelligent mens maar die link leg ik niet. Dus, nogmaals:
‘Wat een merkwaardige opmerking.’
Geer (zo mag ik ‘m wel noemen na deze kennismaking) reageert niet meer. Wel anderen, die voor mij in de bres springen. Aardig en lief bedoeld, ik weet ’t, maar onnodig. En dan komt het neefje van Geer, denk ik althans, die het voor zijn familielid wil opnemen. Ene Maurice vertelt mij:
‘En in een hut gaan wonen in het bos en niet meer naar de supermarkt jaag maar achter je eten.’
Interpunctie is niet het sterkste punt van de mensen op facebook. Waar dit vandaan komt: geen idee. Verbaasd reageer ik naar Maurice toe:
‘Wauw, en dit louter vanwege het woord “getekend”. Hoe zielig kun je zijn.’
‘Zielig zijn de wollen sokken’, zegt Mau.
‘Dan moet je ze uit doen.’
‘Heb jij ze niet aan.’
‘Waarom zou ik jouw sokken aan hebben?’
Maurice eindigde deze convo over sokken met een lachende emoji op mijn opmerking.
Inmiddels was ik in andere verbale larie terecht gekomen. Ook over gezondheid. Geloof me: als je in mijn stukje van de IJmond woont, ben je je meer dan bewust van de ongezonde kant van de gezondheid. Ook hier ondertekende ik een petitie tegen Tata/Shell/Schiphol, wat dan ook, vanuit de luiheid van de overheerlijke bank. Ditmaal kreeg ik te maken met de Don Juan van de wondere wereld van facebook, die op mijn opmerking:
‘Gezondheid boven winst. Zo moeilijk is het niet’, reageerde met een lang stuk, waarin hij vroeg of hij mij een privé bericht kon sturen omdat dat wat hij wilde vertellen, niet in de opmerkingen kon.
‘Nee.’
Hij gaf niet op na mijn ontkenning. Mannen, hè, die hebben dat nogal. Een ego van hier tot ginder als het op vrouwtjes aankomt. En met nee bedoelt ze misschien toch ja. Hij drong er nogmaals op aan om mij privé aan te kunnen spreken.
‘Nee.’
Deze tweede ontkenning werd hem te veel. Dat soort man houdt er nu eenmaal niet van om dit woord te horen te krijgen van iemand van het zogenoemde zwakke geslacht. Dus:
‘Oh, je bent een mietje, maar maak je geen zorgen, ik ga je hoofd niet opeten als een zombie, alleen dat ik deze vraag niet als commentaar wilde stellen omdat het veel geheimen verbergt, dus als je het wilt weten, kun je contact met me opnemen via Messenger.’ Wel interpunctie van dit heerschap, maar niet de juiste.
Waarschijnlijk dacht hij mijn interesse cq niet bestaande nieuwsgierigheid te kunnen wekken met het woord “geheimen”. Fout. Nieuwsgierigheid en ik hebben geen relatie, zelfs geen verkering. Ook zijn we geen goede vrienden.
‘Mietjes nemen geen contact op met stalkers’, was mijn reactie. Daarna werd het stil. Zo jammer.
Gelukkig wordt de minachting van een opmerking mijnerzijds niet beperkt tot de Nederlandse taal. Ook in het buitenland kan ik mensen tegen de haren instrijken. Daar is niet veel voor nodig. In de echte wereld waar je mensen tegenkomt en met hen praat zonder dat zij luisteren, is een blik van mij al genoeg om iemand op stang te jagen. Daar schijn ik goed in te zijn.
Iemand schreef over een serie die je weer eens gezien moest hebben en legde uit wie er allemaal in speelden en wat ze deden. Dit ontlokte bij mij de opmerking:
‘Never watched is, not going to. It has all the same ingredients of every tv series. Boring.’
Eentje zei dat ik drie episodes moest kijken en dan zou ik verkocht zijn. Ermmm, waarschijnlijk niet. Dat zei met ook van de Living Dead, of hoe dat gedoe ook heet en wat bleek? Het was de vaste soap met de vaste ingrediënten, aangevuld met de mogelijkheid dat je door grauwende zombies opgevreten kon worden.
Tami, echter, was in haar wiek geschoten:
‘Weird that you needed to comment then. You know you haven’t got to respond to posts that aren’t for you, right? It’s a suggestion of a tv show OP apparently enjoys, not a directive that you must watch it. I watch very little tv, but I’ve watched Farscape and enjoyed it.’
Tami, het heet social media, niet een happy clappy kerk bijeenkomst waarbij je geen vragen mag stellen en vooral sowieso je bek moet blijven houden, dus:
‘Good for you. Enjoy it. And don’t tell me when I can or can’t comment. That’s none of your business.’
Daarna bleef het stil.
Nu nog het Spaans goed onder de knie krijgen, zodat ik in drie werelddelen ergernis kan brengen.
Schaapjes.
Ontruimen
Er komt heel wat kijken bij een overlijden. Niet alleen het emotionele deel van dit fenomeen dat iedereen minimaal éen keer in het leven meemaakt, maar ook de praktische kant ervan.
Mijn broertje, bijvoorbeeld, had duizenden boeken in huis. Duizenden. En duizenden cds. Daarnaast honderden dvds. Zo naast elkaar in de kast (twee rijen diep) leek het wel mee te vallen. Daarom hadden Anita en ik het plan opgevat om deze dingen in de opslag te doen, een inventarisatie te maken (met deze opsomming was Anita’s interesse al tanende) en op etsy, pinterest en al dat soort sites te zetten. Maar eerst wilde ik de boeken en dvds eruit halen waarmee ik me kon vermaken.
Bleek dat dat er niet veel waren. Het overgrote deel van de boeken had ik al gelezen, sommigen zelfs meerdere keren. Als ik terugreken, heb ik in mijn leven pakweg 30.000 boeken verslonden. Ik las er meerdere per dag, heel de dag door, overal wanneer er maar een moment was waarop dat kon. Staand in de trein, in de wc op m’n werk, tijdens m’n lunchpauze, tijdens het werk, op het station, wachtend op de bus, op feestjes: er is geen plek waar ik niet heb gelezen.
Uiteindelijk had ik maar een boodschappentas vol en dat waren voornamelijk stripboeken op pocket formaat uit de jaren ’60 en ’70. Peanuts, Eek & Meek, B.C., dat soort dingen. Dan de complete Agatha Christie met die mooie omslagen uit de jaren ’70, Dorothy Sayers en Peter Bichsel. Stapels kookboeken, die gezamenlijk twee boodschappentassen vulden, en dat was het zo’n beetje. Dvds: een stapeltje Japanse en Franse films en van de cds louter de box van Kraftwerk met al hun albums erin, en een paar jazz albums. Al met al had deze verzameling niet eens een gaatje gemaakt in de enorme collectie van m’n broertje.
Toen ik de tassen de vier trappen af naar de auto had gesjouwd en met lome armen weer bovenkwam, dacht ik plots: dit wordt niets. Maar dan? Hoe krijg je zo’n huis leeg?
Plots voelde ik me enorm oud. Zou ik er zin in hebben om honderden keren loodzware tassen heen en weer te sjouwen naar de auto? Nee. Net zomin dat ik er zin in had om dit te verkopen via diverse websites. Want weinig mensen lezen meer, dat is juist de pest. Ja, alleen als ze op vakantie gaan, lezen ze zo’n niemendalletje op hun iPad terwijl ze in de zon liggen. En om ons een breuk te sjouwen voor misschien twee boeken die per jaar verkocht worden, daar had ik geen behoefte aan.
Dus besloot ik unaniem in m’n eentje om een ontruimer bij de kraag te vatten.
Het internet op, de eerste die redelijke recensies had een mailtje sturen en hij kon snel langskomen. Aniet en ik hadden onderling afgesproken dat we er uiterlijk 2500 piek aan zouden besteden. Niets is meer gratis en hoewel het flink wat geld is, hadden we het ervoor over, zeker gezien het alternatief.
De ontruimergast kwam binnen en bleef in de kamer staan. Hij kwam op mij over als zo’n gesjeesde gast die aan de bar staat met zijn maten en de grootste waffel heeft. Zijn ogen gingen vliegensvlug over de spullen heen en weer, op zoek naar computers en ander electronisch gedoe waarmee hij een slaatje kon slaan. Ook de bovenverdieping had hij in dertig seconden bekeken, alsook het berghok waarin een fiets stond die ik met mijn allereerste salaris had gekocht. 700 gulden had dat kreng mij gekost, een Raleigh, en een fietshandelaar had mij een paar jaar terug verzekerd, dat het nu heel wat meer waard was.
De gesjeesde pik had hier geen oor naar, zou een offerte toesturen en liep naar z’n auto.
Hij was zo goed als zijn woord: ’s avonds kwam de mail binnen. Ik ging meteen naar de offerte en las 2500 ex btw, dus uiteindelijk zou het zo rond de 2700 worden. Okee, ook daar kan ik mee leven. Het was niet de afspraak, maar goed.
Ik klikte de offerte weg en las nu pas de begeleidende mail. Oh ja, voordat ik het vergeet, schreef de ontruimer: er komt 45 piek per uur bij, ex btw natuurlijk, voor het losmaken van tapijt dat vastgeplakt zit.
Ergo, van de 2500 die we hadden beraamd en die ons was toegezegd, was het inmiddels tot pakweg 3000 gestegen.
‘Nee’, zei ik tegen Aniet, ‘dat gaan we niet doen. Hij denkt die grijze dakduif een poot uit te kunnen draaien, maar daar trap ik niet in.’
Ik mailde terug dat we dit niet hadden afgesproken en ging daarna weer het net op om een nieuwe ontruimer te vinden. Diverse lui reageerden. Eentje belde en wilde de dag erna afspreken, een zondag. Daar hadden we geen zin in, maar stemden desondanks toe. Intussen had de pootuitdraaiende gast een mail gestuurd waarin hij naar m’n telefoonnummer vroeg, “want we konden vast tot overeenstemming komen”. Ik wilde eerst de zondag afwachten voordat ik een reactie stuurde.
Weer een trip naar Vlaardingen voor ontruimer nummer twee en wat voor grapjes hij zou brengen. De man kwam binnen, samen met éen van zijn zoons (het was een familiebedrijf) en ging zitten. Hij wilde weten wat voor soort man mijn broertje was geweest en hoe het allemaal was gegaan. Aniet en ik keken elkaar verrast aan. Na het een en ander verteld te hebben, converseerden we over een weer, en gingen we het huis door. Hij gaf tips wat we moesten doen voordat de huisbaas kwam, zoals vensterbanken schoonmaken, omdat ze daar heel erg op letten, waarschuwde hij. Terug in de woonkamer zei hij dat het te betalen bedrag op 2100 zou komen.
‘Is dat inclusief btw?’, vroeg Anita argwanend.
‘Inclusief alles’, bevestigde hij. ‘Geen bijkomende kosten.’
‘Prima.’
Hij was zo goed als zijn woord -ze zijn er nog. Alles werd uit huis gehaald in éen dag tijd. Het was heftiger dan ze hadden ingeschat, en ze zouden de volgende dag terugkomen om het hout dat ooit eens boekenkasten waren geweest op te halen, maar er kwam geen cent bij. Geweldig.
Oh ja: omdat ik geen contact met hem had opgenomen, stuurde de eerste ontruimer een mail met een nieuwe offerte. Hij gaf twee opties: 1. ik verlaag de offerte naar 2500 incl btw (is voor mij wel heel krap), schreef hij er huilend achteraan; 2. u betaalt 2180 contant.
Je moet eens weten hoe goed het voelde om terug te mailen: “inmiddels heb ik met een andere ontruimer contact gehad, die geheel aan mijn wensen voldoet.”
Sayonara, sucker.
Éen van de vele vele boekenkasten in het huis van m’n broertje. Mooie boeken, maar helaas hebben wij daar geen ruimte voor. Met pijn in m’n hart, moest ik na het afscheid van m’n broertje ook hiervan afscheid nemen.
Broertje
Hij was degene die me voor het eerst Londen liet zien. Vanaf mijn vroege jeugd was ik anglofiel. Groot Britannië was in die tijd het land waar alles gebeurde, het land waar de Beatles vandaan kwamen en de Rolling Who. Sandie Shaw, Twiggy, fish and chips, lauw bier, trends. Ik was veertien toen ik dat voor het eerst meemaakte. Wat mij vooral is bijgebleven, waren de huizen. De Nederlandse huizenbouw is zo saai als de binnenkant van een sok: grauwe rijtjeshuizen met donkerrode voordeuren, als je geluk hebt, anders hebben we prettig grijs of bruin voor je. In de trein op weg naar Londen zag ik huizen met roze voordeuren, groen, blauw, en zelfs geel. Ook met de huizen zelf had men daar geen moeite mee deze een ander kleurtje te geven dan de Nederlandse soberheid voorschreef.
Mijn vader was het jaar ervoor overleden en pas veel later hoorde ik van m’n broer, dat onze pa hem in de week voor zijn dood had gevraagd vooral voor die kleine te zorgen. Ik was de jongste, m’n broer de oudste. Hij voerde de wens van mijn vader tot in de puntjes uit. Soms was het heel verstikkend, vooral voor een tiener met onhandige ledematen, een robbedoes die niets liever wilde dan in de buitenlucht spelen. Soms was het enorm leuk, zoals die reisjes naar Londen. Verstikkend of leuk: ik ben ervan overtuigd dat mijn broer het gevoel had dat hij altijd voor mij zorgde, voor mij uitkeek, mij wilde behoeden voor het grote onbekende. Hij was degene die mijn eerste roman las, een uitbundige bijeenraapsel van woordjes en zinnen dat ik had kunnen strekken tot pakweg vijfendertig paginas. Meer had ik toen nog niet te zeggen. Het voelde wel ongemakkelijk dat hij een beetje de draak stak met mijn eerste poging, maar dan was hij een man die zichzelf had grootgebracht met de kost van oude Russische meesters, en ook Shakespeare en Dickens, Hardy en Trollope, Dryden en Shelley, Chaucer niet te vergeten. Zijn grootste spijt was namelijk dat hij nooit verder geschoold was dan twee jaar vglo voordat hij bij Smit in de leer ging omdat hij de zee op wilde. Hij was vijftien en op een sleepboot naar allerlei verre landen trekken was iets waarvan hij droomde. Hij heeft dit twaalf jaar gedaan. In die twaalf jaar heeft hij zichzelf Engels aangeleerd door veel te lezen, woordenboek binnen handbereik, en in het buitenland de taal van het land proberen te bezigen. Na twaalf jaar en zich van matroos onder de gage tot bootsman te hebben opgewerkt, had hij genoeg van het varen. De jeu was eruit. Waar er voorheen dertig lui een sleepboot bemanden, was er nu amper de helft, goedkope krachten uit het midden oosten die zich met niemand anders bemoeiden buiten hun eigen groep. Hoewel hij niet zo’n sociaal diertje was die dagelijks mensen om zich heen wilde hebben, hield hij wel van de kameraderie die er goeddeels onder de bemanning bestond. En dit was verdwenen.
Eenmaal terug in de burgermaatschappij van de rijtjeshuizen met de bruine deuren, ging hij in het gareel lopen en zocht een baantje in een fabriek. Hij was intelligent, bij de tijd, maar ongeschoold in de ogen van deze burgers omdat hij geen diplomas had die zijn intelligentie konden bevestigen.
Hij wilde leraar Engels worden en vandaar uit doorgaan met een studie tolk/vertaler. Het is er nooit van gekomen. Uiteindelijk heeft hij overal de brui aan gegeven en trok zich terug in zijn kamer waar de boeken twee diep in de kasten stonden die alle wanden bedekten. Zittend in een fauteuil liet hij de buitenwereld al lezende aan zich voorbij gaan.
Hij gaf wel om andere mensen, was geen wereldvreemde kluizenaar en dat was ook zijn streven niet. Maar toen zelfs zijn eigen broers hem belachelijk maakte omdat hij na de lagere school maar twee jaar verdere scholing op vglo niveau had gekregen, werd hij somber. Zo’n gast wist toch niets, vonden ze; die was te dom om voor de duvel te dansen.
Dat stak hem, was iets dat hij niet kon verkroppen, dat zijn eigen broers hem niet voor vol aanzagen. Per slot van rekening had hij voor hen gezorgd, had de gage die hij op de sleepvaart verdiende zonder enige moeite naar huis overgemaakt, zodat zijn jongere broers wat extras konden doen. In die tijd, de jaren zestig, was mijn vader namelijk de enige die geld binnenbracht. De rest was te jong en zat nog op school. Hij maakte vrijwel al zijn geld over waardoor hij zelf heel weinig had om in het land waar hij na een slopende tocht terecht kwam, nog aan iets mee te kunnen doen. Gelukkig waren zijn scheepsmaten van ander hout gesneden dan zijn broers en zorgden voor hem, beter dan het ontvangst dat hij thuis kreeg. Dat was zijn echte familie, dat was werkelijke broederschap en iets dat hij zijn verdere leven met zich meenam.
Hij hield van lezen, dat was zijn lust en zijn leven; hield van nieuwe dingen leren, van wetenschap, van wiskunde, van het rekken van zijn hersens en deze wikkelen om materie waar hij niets van af wist. Nog niet.
Zo verliep zijn leven.
Drie jaar geleden zat hij als een zielig hoopje op de bank. Hij voelde zich niet lekker en wij brachten hem naar de huisarts. Het was een onbekende huisarts, een nieuwe, want hij was nooit ziek en had geen dokter. De huisarts hoorde ons aan, luisterde naar zijn longen, liet zijn plas bekijken en concludeerde dat hij misschien beter naar het ziekenhuis kon gaan. Dat deden we. In de wachtkamer een uurtje gewacht totdat hij werd opgeroepen en in een stoel werd gezet door een verpleger die hem mee naar boven nam voor een paar testen. Ik bleef bij een leeg bed zitten die voor hem was klaargezet. Uiteindelijk kwam hij terug en ging het bed in. De verpleegster duwde een paar toeters en bellen in zijn arm en verdween. Ik schoof de stoel dichter bij het bed en we mekkerden over vanalles en nog wat. Nu hij in het ziekenhuis was, voelden we ons beiden opgelucht. Hier wisten de mensen tenminste wat ze moesten doen als er iets was, wat het ook was waarvan hij last had. Daar kwamen we achter toen de dokter het gordijn opende en hem meedeelde, dat hij een hartaanval had gehad. Met een verstomde blik keek hij de arts aan, die verder babbelde wat men van plan was te doen. Er zou een bed op de hartafdeling voor hem in orde worden gemaakt waar hij dag en nacht onder bewaking stond. Zo konden ze het verdere verloop peilen. Met deze belofte keek de arts van hem naar mij en terug, en verdween. Ik keek naar m’n broertje. Hij begon te huilen. Hij huilde nooit. Potverdomme, dit was mijn grote broer die heel de boze wereld van mij vandaan wilde houden, en die huilde nu. Ik sloeg m’n armen om hem heen en wiegde hem heen en weer. Het zou allemaal goed komen, beloofde ik hoewel ik niet wist of ik deze belofte ooit zou kunnen waarmaken. Maar daarvoor zou ik hoe dan ook m’n best doen.
Aangezien mijn broer een gezond leven leidde, was alles dat vooraf werd gezegd wat er zou gebeuren, niet aan de orde. Hij zou een pacemaker krijgen, maar dat bleek onnodig. Hij zou in een groep aan fitness doen, maar omdat hij zelf al lange afstanden liep, ging dit van de baan. Hij dronk al jaren geen alcohol meer, dito met roken, had een levenswijze dat dicht tegen het veganisme aan hing, en was uitermate gezond. Op zijn hart na dan wel. Amper twee weken na zijn opname, werd hij ontslagen en mocht naar huis.
Heel langzaam werd de weg naar het beter worden geplaveid met kleurige steentjes. Waar hij eerst een trap amper op kon lopen, kwam hij na een jaar op tienduizend passen per dag. Elke dag, onafgebroken. Hij lette op zijn eten, zijn bewegen, zijn slapen, en genoot zoals altijd van het lezen. En Duitse krimis kijken; dat was zijn nieuwe vreugde geworden. Lekker ontspannen voor de tv met een kop thee erbij.
Het enige dat niet verdween, was het heen en weer sjouwen van boeken en cds. Het moest in een bepaalde volgorde staan en als het eenmaal zo stond, beviel dit hem niet zoals hij vooraf had gedacht, waardoor er een nieuw plan uitgedacht werd en alles weer van voren af aan begon. Soms, als wij bij hem gingen ontbijten, waarmee elk bezoek van ons aan hem begon omdat er niets leukers is dan kletsen en eten met elkaar, klaagde hij over zijn vermoeidheid. Wij zeiden dan dat hij het rustiger aan moest doen. Maar dat kon hij niet.
De laatste keer dat wij een ontbijtbezoek brachten, merkte hij op dat hij zich heel december bereslecht had gevoeld. Mijn vraag waarom hij dat dan niet aan ons had gezegd zodat wij hem hadden kunnen helpen, beantwoordde hij zoals gewoonlijk met, dat hij ons niet tot last wilde zijn. Ook die morgen aan de ontbijttafel had hij het over uitstraling van pijn naar zijn arm. Wij gaven aan, dat dit met zijn hart te maken had en dat hij zo spoedig mogelijk een afspraak met zijn huisarts moest maken. Hij zou binnenkort toch voor een bloedafname daar naartoe moeten dus hij schoof het op naar die datum. Dat was makkelijker, vond hij.
Dat moment is nooit gekomen; dat moment was te laat.
Mijn broertje en ik spelen al jaren Wordfeud met elkaar. Hij had de gewoonte om ’s avonds, voordat hij ging slapen, een laatste woordje te leggen. Het eerste dat ik elke ochtend deed, was dit woordje proberen te overtreffen met een drie keer woordwaarde zeven-letterig woord, althans, daarop hoopte ik altijd.
Afgelopen vrijdag, 15 maart, lag er geen woord. Het kon zijn, dat hij is een keer vroeger naar bed was gegaan en geen woord had kunnen leggen. In de loop van de dag ontving ik ook geen dagelijks mailtje van hem. Dit hadden we ingesteld na zijn hartprobleem, zodat we op die manier elke dag contact hadden. Na een vrij drukke dag kwam ik thuis, zag dat Wordfeud inmiddels vijfentwintig uur oud was en ook had ik nog geen mail binnen, dus belde hem op. Na een paar keer overgaan, sloeg zijn voicemail aan. Ik vroeg hem mij terug te bellen omdat ik me zorgen maakte. Vlak hierna reden we naar zijn huis.
Het is een rit van een uur. We kwamen het huis binnen en ik zei dat ik voor wilde gaan om mijn broertje te zien. Hij was niet in de woonkamer. Stilletjes naar boven en op de overloop zijn naam roepen. In zijn slaapkamer zag ik in levende lijve het scenario zoals ik het mij vele malen had voorgesteld: hij lag schuin op bed, sokken nog aan en bril op, een boek opengeslagen naast hem. Ik legde een hand in zijn hals. De huid was koud. Anita trok de deken over hem heen. We gingen naar beneden om de handelingen te verrichten die je in zo’n situatie moet doen. Automatische handelingen, gepaard gaan met verwondering en overdonderd zijn. Terwijl we de trap afgingen, speelde het door mijn hoofd dat het boek dat open naast hem lag een manuscript van mij was. Zonder dit ooit te hebben uitgesproken, kende ik hem goed genoeg om te weten dat hij trots op mij was, zijn kleine zussie.
Een bewerkte foto van m’n broer toen we in Berlijn waren. We hielden ervan samen door deze wondermooie stad te wandelen, ons te laten verrassen door de dingen die we tegenkwamen. Zo liepen we per ongeluk langs het huis van Hildegard Knef, een Duitse diva die vooral in zijn jongere jaren enorm populair was, terwijl we op zoek waren naar Marlene Dietrich.
We waren dol op de vele goede restaurants in de Kantstrasse en konden urenlang zitten bij de fonteinen tegenover KaDeWe, de avonden wegpraten.
Ik geloof niet in een hiernamaals maar mocht er iets zijn in een andere dimensie waar onze voorgangers rondwaren, dan hoop ik voor hem dat het iets van Berlijn weg heeft.
Weg van teruggeweest
Anita ging op zoek naar een parkeerplek na mij in de gang van het appartement te hebben gedumpt om de bagage twee lange trappen omhoog te sjouwen. Mijn cramponloze trek naar boven werd onderbroken door Guy Bonhomme, de beneden buurman van het appartement waarin wij verbleven. Hij stelde vragen in de trant van waar ik vandaan kwam, hoe lang ik bleef, of ik klompen had -okee, dit laatste was niet aan de orde. Maar vragen beantwoorden als ik vele tassen heb om weg te brengen, is niet mijn ding. Aan de andere kant was Guy éen van die vele mannen die Frankrijk rijk is: uiterst charmant en innemend. Beide woorden hebben dezelfde betekenis, maar voor de omschrijving van Franse mannen reikt dit nog niet ver genoeg. Zelfs zo’n verstokte lesbo als ik kan hierdoor gecharmeerd worden.
Wanneer Anita en ik op reis gaan, nemen we steevast teveel mee. Het punt is, dat wij onze eigen dekbedjes en kussens willen hebben om van een goede nachtrust verzekerd te zijn. Dit alleen al betekent twee grote plastic tassen die niet zozeer zwaar als wel onhandig zijn. Daarnaast wil ik m’n eigen kookgerei en kruiden arsenaal meenemen. Ik ben niet zo dol op de hygiëne van anderen en heb er dan ook grote moeite mee om in een vreemde keuken de daar aanwezige spullen te gebruiken. Natuurlijk ben ik ervan op de hoogte dat de gemiddelde mens veel te veel douches neemt en na elke scheet weer water over zich heen moeten smijten, maar dat heeft niets met hygiëne te maken en alles met obsessieve handelingen. Voor mij betekent hygiëne in een restaurant te zitten zonder eerst het bestek met een servetje te hoeven schoonvegen voordat het richting mond gebracht kan worden. We sjouwen al die spullen vanuit ons eigen huis mee om vliegende tering te voorkomen.
Dan hebben we nog de tas met snoertjes voor allerlei apparatuur dat aangesloten en opgeladen moet worden, flessen water die onderweg gekocht zijn, en allerlei prullaria die we eveneens onderweg hadden opgepikt: broodjes, reepjes chocola, een fles cola, te zamen met twee Algerijnen die terug naar Afrika wilden. Ook onze koelbox met vega beleg. Hiervan is in Frankrijk namelijk een grote schaarste. Ik hou van dit land en al haar eigenwijsheden, maar op het gebied van het oprukkende vega-gebeuren is ze schromelijk achter gebleven.
Dus had ik op dat precieze moment niet direct tijd voor een innemende Fransman, die zelf druk in de weer was met het sjouwen van een antiek bed naar de bovenste verdieping, waar hij een tweede woning had, die hij verhuurde.
Tussen al dat sjouwen door, realiseerde ik me ineens nog geen kreet gehoord te hebben van mijn wederhelft. Ze was misschien alweer halverwege Lyon zonder dat ik er erg in had. Alsof ze mijn gedachtengang doorhad, kwam er meteen een bericht van Anita binnen:
“Neem de telefoon op.”
“Ik probeer net jou te bellen”, tikte ik terug.
“Bel mij nu.”
Geen verzoek maar aan aanmaning. Ik drukte op haar nummer en hoorde dat het gesprek mislukt was. Dus typte ik:
“Gesprek mislukt krijg ik. Kun je niet hier naartoe komen?”
Zwetend en op m’n laatste pootjes na vijf keer heen en weer sjouwen, trap op trap af, was mijn gemoed ietwat geagiteerd. Toen haar volgende bericht:
“Heb je losgeld? Het is hier betaald parkeren en ik heb niet genoeg losgeld.”
“Waar ben je?”
“Op een parkeerplaats. Ik heb nu een kaartje.”
“Er zit losgeld in m’n portemonnee. Achter de achterrits in m’n tas.”
“Tot 17.52.”
Ik liep éen zin achter op deze conversatie dus zei:
“Okee.” Altijd een veilige reactie.
Ze haakte af.
Ik probeerde haar nogmaals te bellen, maar nog steeds niets. Ah, natuurlijk, bedacht ik me toen: we zitten in Frankrijk dus ik moet eerst het landnummer draaien. Wat is het landnummer van Frankrijk? Geen idee. Okee, denk na, Janssens. Ik schreef Anita’s nummer op een papiertje en drukte het in met 0031 ervoor. Ja, ik weet het: dat is het landnummer van Nederland. De telefoon was Nederlands, dus logisch toch?
Terzijde: mijn logica wijkt in vele gevallen af met wat anderen logisch vinden. Dit ligt aan mij en niet aan jou, geloof me. Ik weet het, maar op deze precieze momenten vind ik altijd dat ik enorm helder aan het denken ben.
Zoals mijn vader vroeger door de oude telefoons altijd nummers opdreunde alsof hij bij de sprekende klok werkte (nul - negen - zeuven - zeuven - enzovoorts), zo toetste ik Anita’s nummer in. Dat werkte dus voor geen meter. Het beste wat ik kon doen, was bij de buitendeur staan, mijn ongeruste blik opzetten en wachten op haar. Uiteindelijk kwam ze de hoek om lopen.
‘Ik kon je niet bellen’, riep ik van verre.
‘Oh?’ Ze keek op haar iPhone. Daar was niets mee aan de hand. ‘Ik heb wat munten gevonden en hebben tot 6 uur vanavond de tijd. We staan hier achter.’
Ik liet haar voorgaan en in de hal kwamen we Guy weer tegen. Vanzelfsprekend was hij meteen in de ban van Anita, die Frans met hem sprak alsof ze zo uit een film noir was gestapt: zwoel en uitnodigend. Na die twee klefbekken uit elkaar gerukt te hebben, liepen we achter elkaar aan naar boven.
Het appartement was prachtig, zo eentje die we vanuit Franse films kennen en waar je Jeanne Moreau zittend op de bank kunt verwachten, rokend en met een intens verlangende blik naar buiten starend, de benen om elkaar heen geslagen waarbij de tenen nog een extra omhelzing aan de kuiten geven. Dit hield in dat onze vakantie was begonnen.
Op weg naar Carcassonne maakten we een tussenstop in een hotel onderweg nadat we een bord zagen waarop Jaques Tati als postbode François stond afgebeeld. Twee seconden hierna zagen we een hotel/restaurant dat Saint Jaques heette. Aangezien ik sinds m'n kinderjaren dol ben op Jacques Tati, is serendipiteit een zwakke uitdrukking van wat ons overkwam.
Bijgaande foto toont de hotelkamer waarin we verbleven. Zoals gewoonlijk hebben wij er geen moeite mee om vijf minuten na aankomst de kamer te herinrichten naar onze smaak.
Muzes 2023
Inhoud:
Aan de wandel
Een conversatie op facebook
Aan de wandel
De zomer van 2023 was een merkwaardige: de eerste zeven maanden regen, toen twee weken bloedheet, waarna het de rest van het jaar verder regende. En waaide, laten we vooral dat niet vergeten. De regen, echter, was deprimerender dan de wind. Ik ben een wandelaar en loop het liefst elke dag een paar kilometer. Als het tijdens mijn wandeling begint te regenen, is dat niet aangenaam maar het stoort me niet. Maar om van huis te vertrekken in een fikse bui, is een heel stuk minder aanlokkelijk. Dat was de reden waarom Anita na mijn zoveelste dag gevuld met gemopper, voorstelde om een loopband in huis te halen. Mijn gemoed beurde meteen op. We doken allebei het net op en gingen specifiek zoeken naar een wandelband, geen hardloopband. Die tijd heb ik gehad. Ik heb vroeger enorm veel hard gelopen. Dat werd toen nog joggen genoemd. Vanaf mij 14e zo’n pakweg 15 jaar lang ging ik minimaal driemaal in de week rennen. Eerst omdat het lekker voor m’n lichaam was en toen ik wat ouder was omdat ik langs het huis van de vrouw kon lopen op wie ik in die bepaalde periode verliefd was. Ook dat was lekker voor m’n lichaam.
Ik stopte met joggen toen ik merkte dat ik na deze inspanning al heel snel last van hoofdpijn kreeg. Niet gek veel later bleek dat de hoofdpijn een migraine was die na elke inspanning kwam opzetten en mijn leven en levenslust zo debiliseerde, dat ik de brui gaf aan joggen, rennen en hardlopen.
Fast forward naar de postmenopauze en de start van een vrijwel migrainevrij leven. Door hoofdpijnkenners was mij beloofd, dat de kans groot was dat ik na de overgang geen last meer van migraine zou hebben. Vanaf mijn 30e keek ik dus uit naar m’n 50e en opvliegers, stemmingswisselingen en alle andere larie waarmee je als vrouw zijnde geconfronteerd wordt als je eindelijk van het ongesteld zijn afkomt.
Opmerking: vanwege mijn vegetarische levenswijze heb ik nauwelijks last gehad van de overgang. Éen keer in AH kreeg ik het bloedheet en heb toen het deksel van een bak met diepvriespizzas opengeschoven en ben er voorovergebogen boven gaan hangen, en een andere keer zo’n zelfde fenomeen toen ik thuis was waarna ik op m’n blote voeten het balkon opging en de sneeuw wegsmolt van de hitte die ik uitstraalde. Dit waren dus de enige onaangenaamheden van mijn overgang.
Wat bleek: de migraines verminderden met 98% en ik kon weer een actief leven opbouwen. In de tussenliggende jaren van nietsdoen, echter, was mijn lichaam er niet meer op gebouwd om te gaan rennen. Maar wandelen bleek een goed alternatief. Dus werd ik een lange afstandswandelaar (law). Niet zo eentje die bepaalde wegen volgde die door laws waren uitgestippeld, maar ging mijn eigen weg over mijn eigen routes. Ik hou er niet van om hokjes af te vinken van waar ik gelopen heb als ik m’n eigen vinkjes kan creëeren -mocht ik die behoefte hebben.
Het wandelen bracht rust in mijn leven en was de perfecte manier om verhaallijnen uit te denken. Dit heb ik ook het afgelopen jaar gedaan maar de aanhoudende regen bracht hier een einde aan. Waar dit weer wel goed in bleek te zijn, was mij sjacherijnig krijgen.
Vandaar het zoeken naar een wandelband.
‘Jezis, wat een intro’, mompelde Anita bij het lezen van dit stuk. ‘Het lijkt wel een memoir.’
‘Schat, voor mijn memoir zullen mensen goud geld neertellen.’
‘Wat let je?’
‘Het feit dat ik niet te koop ben.’
‘Je was anders wel een goedkope hoer toen ik jou ontmoette.’
‘Goedkoop: prima’, gaf ik toe. ‘Hoer… Je had me niet kunnen veroorloven want in die zin ben ik niet goedkoop.’
‘Éen wodka en je lag aan mijn voeten.’
‘Waren we niet op zoek naar een loopband?’
‘Oh ja.’
We vonden de perfecte band, zo eentje die je onder een bureau kunt schuiven waardoor je al wandelend kunt blijven werken. We bestelden het bij bolcom en binnen een paar dagen werd het afgeleverd.
In de beschrijving stond, dat het pakket 55 kilo woog. Geen probleem, merkte ik op:
‘We pakken het beneden uit en brengen het per onderdeel naar boven.’
Strak plan, ware het niet dat bij uitpakken bleek, dat het kreng uit éen stuk bestond: een loopband van 55 kilo waarvan geen schroefje was los te peuteren. Het lukte ons om het uit de doos te schuiven en in de benedenhal neer te zetten, en dat was het. Optillen ging nauwelijks hetgeen inhield, dat twee trappen dat ding omhoog sjouwen een onmogelijke taak was.
‘Waar is het bijpassende bureau?’, vroeg Anita die zich nuttig wilde maken om dan toch maar iets naar boven te kunnen brengen.
Ik hield een losliggend latje omhoog en hoopte dat dit uitgeklapt kon worden tot een bureau.
‘Okee, het bureau zit er dus niet bij’, was mijn conclusie. ‘Laten we ons eerste met dit bezighouden.’
Ze pakte de voorkant, ik de achterkant en we schuifelden richting trap. Na twee pasjes lieten we het gevaarte zakken. Anita schudde het hoofd.
Okee. Staan en peinzen zou de band niet lichter maken. Dit zul je me zelden horen zeggen, maar: we hadden een man nodig. Ik nam de trap naar de eerste verdieping en belde bij onze benedenbuur aan, Edgar. Ed is de knul die jaren geleden de woning van de zeikerige ouwe lul, die als een legosteentje onder een blote voet in dat huis had gewoond, was ingetrokken. Hij was de ideale buurman en ik hoopte dat hij thuis was. Dat was ie. Ik legde hem de situatie uit een minuut later stonden we beneden.
‘Als jij nou voorop gaat dan neem ik de onderkant’, zei hij.
‘Von is de krachtpatser van ons twee’, vertrouwde Anita hem toe, ‘en ik moet op m’n rug letten.’
Dat was geen loos excuus en ze droeg haar legosteentje bij door achter Edgar aan naar boven te lopen en juichende geluidjes te maken. Het was een enorme inspanning dat met veel zuchten en puffen gepaard ging, maar we kregen het ons huis in.
Later, zittend op de bank, stuurde ik een mail naar de verkoper met de vraag: waar blijft de tafel. Het antwoord luidde: er wordt geen tafel bij geleverd.
Ja, dat is jullie instelling, maar:
In de beschrijving van het product, is aangegeven dat er een tafel wordt bijgeleverd.
Hierna werd het stil. De verkoper was vast in gesprek met bolcom. Een dag of twee later kregen we van bol bericht dat de tafel eraan kwam. Mooi, goed geregeld. Dat pakket zou 48 kilo wegen.
‘Een tafel van 48 kilo?’, vroeg ik aan wie er dan ook maar in de buurt was op dat moment. ‘Is het van cement gemaakt?’
‘Laat het bezorgen op een dag dat Edgar thuis is’, merkte Anita op.
‘Nee joh, we halen het wel beneden uit de verpakking en brengen de onderdelen apart naar boven.’
Ze had dit verhaal eerder gehoord en keek me sceptisch aan.
Uiteindelijk werd de tafel afgeleverd en in de benedenhal gezet door dezelfde chauffeur die ook de band had gebracht. Met de armen over elkaar keek Anita hoe ik het pakket opende. Wat ze ook verwachtte: de tafel was in aparte onderdelen verpakt. Perfect.
‘Ik neem deze wel mee naar boven’, zei ze, de handleiding pakkend.
‘Uhmmm…’ Ik wees naar de pakweg 30 onderdelen die op de grond lagen.
‘Ja.’ Ze pakte haar rug en stapte de trap op. ‘Ik pak ze bovenaan wel aan. Zie het als een work-out; goed voor je humeur.’
Met deze woorden verdween ze.
Er is weinig zo aangenaam als het rustmoment na een wandeling. Zeker met een loopband in huis: van wandeling naar bank neemt amper vijf seconden in beslag.
Een conversatie op facebook
Misschien is de verbinding “conversatie” en “facebook” niet een juiste. Na de recente Montgomery brawl tijdens welke een klapstoel als wapen werd gebruikt, waardoor ik schaterlachend van de bank viel, is een gemiddelde convo op facebook hiermee te vergelijken. Er worden namelijk veel dingen over en weer gespuid en soms raakt de ego gewond, zelfs zonder de mep van een klapstoel.
De conversatie waarover het gaat, volgde uit een bericht van Greenpeace. Ik heb een zwak voor Greenpeace, dat had ik al voordat ik hen in de jaren ‘90 in Amsterdam bezocht vanwege het pensioenwerk dat ik in de verzekeringswereld verrichtte. Samen met mijn senior collega kwam ik in een Amsterdam’s pand terecht waarin hardwerkende lui rondliepen in trui en spijkerbroek. Dat was zo’n verademing na mijn toen bijna 25 jaar ervaring in een verzekeringsbedrijf waar hoopvolle 19 jarigen binnenstapten, gehuld in een grijs of donkerblauw pak met bijpassende strakke VVD scheiding in het haar alsof ze tweemaal zo oud waren.
Het bezoek aan Greenpeace voldeed precies aan de hoge verwachting die ik van hen had en sindsdien is het speciale plekje dat ze in mijn hart hebben alleen maar vergroot. Ook op facebook zijn ze fantastisch bezig. Toch merk ik aan de reacties op hun berichten, dat niet iedereen een goed en gezond leven wenst te leiden.
In éen van de berichten van Greenpeace onder het kopje “Pride is een protest” gaven ze op facebook aan, dat ze “al 50 jaar bezig zijn voor een rechtvaardige en vredelievende samenleving met al haar (bio)diversiteit”. Daarom nemen ze over de hele wereld deel aan Pride-evenementen en zouden ook in Amsterdam aan de Pride Walk meedoen. Geweldig, zeker voor een geboren lesbo als ik en vanzelfsprekend iets waar niemand negatief commentaar op zou kunnen geven. Bedoel maar: wie kan nu moeite hebben naar het streven van een rechtvaardige en vredelievende samenleving? Nou, vrouwtje Janssens: meer dan je denkt. Het eerste stukje negatieve commentaar dat hierop kwam, was van een man die ik “Karel” zal noemen om zijn sukkelige ware identiteit niet openbaar te maken. Zijn verlichtte boodschap klonk alsvolgt:
“De samenleving wordt steeds zieker en niet meer te genezen. Einde van een beschaving met normen en waarde. Is nu een losgeslagen totaal debiel idiotisme welke gedomineerd wordt door geesteszieken die eigenlijk opgesloten zouden moeten worden. Maar goed, Nederland wordt geislamiseerd en dan wordt deze “vrijheid” definitief ingeperkt want deze vulgaire vuiligheid wordt niet getolereerd door de nieuwe gelovigen na de omvolking!”
Altijd mooi als iemand een betoog afsluit met een uitroepteken; dat bewijst op sociaal media namelijk dat het jou ernst is. Om zijn hartslag tot een redelijk niveau terug te brengen, probeerde ik hem te sussen met:
“Moeilijk, hè, tolerant zijn.”
Zijn weerwoord hierop was:
“Ik ben nooit tolerant en zeker niet nu met een lesbische vrouw die commentaar geeft. Ziek allemaal.”
Na dit gelezen te hebben, moest ik een moment nadenken, vooral om de woorden “lesbische vrouw”. Al heel veel jaar ben ik er vrijwel zeker van dat lesbisch bij vrouw hoort dus dit is een tautologie of een samentrekking van de vaginale spieren of weet ik veel hoe al die stijlfiguren onder éen noemer samengevat kunnen worden -de schoollessen Nederlands waren te saai voor me om wakker te blijven. Ik schreef aan Karel:
“Hahahaaaa… ik ben heel blij met deze “ziekte” waar gelukkig geen enkele medicijn voor is. Leef je anale leven maar lekker verder, hoewel “lekker” heel relatief is in jouw geval.”
Ik hoopte dat hij in mijn woordelijke val zou tuimelen en daarin stelde hij mij niet teleur:
“Anale leven? Ben geen homo! Totaal losgeslagen zieke vrouw uit de Amsterdamse Sodom en Gomorra lifestyl stad. Totaal verdorven!”
Twee uitroeptekens ditmaal. Verder let hij wel op zijn interpunctie waaraan je kunt zien dat hij, net zoals ik, een ouwe taart is. Ik had pret in deze convo, keek uit naar zijn reactie en hoopte dat we dit nog dagen zouden volhouden.
“Hahahaaaa. Schat, life style is met een eetje aan het eind. En je kent het verhaal van de grootste ontkenners die stiekem verlangen naar wat ze verdoemen toch wel, lekkere relnicht van me?”
Het was een vraag die Karel niet onbeantwoord zou kunnen laten, toch? Helaas waren mijn verwachtingen te hoog: hij negeerde het, scheurde thuis een paar telefoonboeken (die hij vast nog gebruikt) aan flarden om zijn ergernis kwijt te raken nu ik zijn pijnpunt had ingedrukt, en liet de conversatie verder links liggen. Jammer, hoor. Maar er was hoop: zijn ergernis werd overgenomen door een gristenmadammeke die ik hier in heilig wijwater Karolina zal dopen.
“Alles zo natuurlijk… maar als het om de mens ZELF gaat wordt het meest onnatuurlijke gedrag met open armen ontvangen. En, ook zo laf, o.m. om maar zo veel mogelijk aanhangers, sponsoren, te hebben. Hoe wil je ook succes hebben wanneer je tegen het principe zélf van de schepping, de Schepper ervan ingaat?! Dit háát ik van ‘Greenpeace’.”
Karolina houdt van kommas, hoofdletters en accentjes en heel bescheiden gebruikt ze maar éen uitroepteken. Netjes, precies zoals de schepper het wenst. Mijn mededeling aan haar:
“Aan welke schepper jij je wilt onderwerpen, is geheel jouw keuze. Welke levenswijze ik wil aanhangen, is de mijne. Als je dit als onnatuurlijk bestempelt: soit, niet mijn probleem. En als Greenpeace achter dit soort “onnatuurlijk gedrag” staat, zijn zij vrij om dit te doen. Zo werkt een democratische samenleving namelijk.”
Karolina vond dat ik me nergens mee moest bemoeien. Dat is niet waar sociaal media voor is, namelijk, zal haar gedachte waarschijnlijk zijn geweest:
“Je reactie is totaal overbodig. W.b. De Schepper is er maar Een, en democratie is een mensverzonnen systeem, onvolkomen en ad hoc, ik zeg het verder alleen omdat dit bijna niet meer wordt begrepen maar het wel grote gevolgen heeft.”
Gevolgen voor wie: geen idee. Ik heb sinds mijn achtste levensjaar geen denkbeeldig vriendinnetje meer want zo werkt dat namelijk wanneer je de weg naar het volwassen leven bewandelt. Wel praat ik veel in mezelf, ook als er anderen zijn, maar dat komt omdat weinig mensen de kunst van het luisteren nog in zich hebben.
Ik wilde Karolina’s low five niet laten hangen en zei haar:
“Ik ben een mens en heb aan een schepper totaal geen boodschap. De democratie daarentegen is niet ideaal maar wel het beste wat we hebben als mens zijnde. Vwb de zogenaamde grote gevolgen van een schepper: meh.”
Inmiddels had zich een Karel II zich tussen de convo van Karolina en mijzelf gewurmd en spitste zich op het woord “democratie”:
“Democratie kan niet bestaan - Plato.”
Gutogut: iemand heeft het grote boek der spreuken doorgebladerd en er louter vier woorden plus een naam van onthouden. Ik liet Karolina voor wat ze was, want ook zij haakte af, en zei tegen Karel II:
“Democratie en mensenrechten zijn niet van elkaar te scheiden - Mandela, een mens die in deze tijd heeft geleefd.”
Hierna werd het stil: Karel zat tussen de losbladige restjes van zijn telefoon te kniezen, Karolina zat op haar knietjes aan het voeteneind van haar bed wees gegroetjes te preutelen, en Karel II verwijderde zijn platonische opmerking voorgoed van het internet.
Het vervelende is, dat als pissige mensen een realistisch weerwoord krijgen, zij vrijwel meteen afhaken. Ze houden er niet van in het ongelijk gesteld te worden als de scherpte van hun pisnijd wordt weggeraspt door redelijkheid. Welkom in de realiteit van het bestaan waarin niet alles verloopt zoals wij dat wensen.
Tot ziens op de Pride Walk, aan welke je ook deelneemt. Probeer de Karels en Karolinas van deze wereld over te halen mee te lopen, al is het maar een stukje. Misschien wordt het leven voor hen dan ook wat minder scherp.
Verkneukeld en gay. Een van de betere combinaties in het leven. En kijk dan naar die mooie roze Doc Martens... Wauw, om verliefd op te worden.
Muzes 2022
Inhoud:
Thuiswerken
Kou
Dier en vriend
Een half jaar
Thuiswerken
Soms wordt aan mij de vraag gesteld hoe het is schrijfster te zijn. Om dit te beantwoorden, komt de vraagsteller vaak zelf met de invulling ervan: het moet heerlijk zijn om handtekeningen in jouw eigen boeken te zetten, om met bewonderaars te babbelen, feestjes bezoeken waar andere auteurs zijn met wie je van gedachten kunt wisselen. Uhmmm: nee. Dat is mijn omschrijving van hel. Als ik er dan uiteindelijk toch een woord tussen kan krijgen, vertel ik de vraagsteller dat het hard werken is, schrijven. Daar is men verbaasd over. Wat is hard werken als je heel de dag op je krent voor je uit zit te staren? Waarschijnlijk verwarren ze een schrijver met een kantoorklerk, hoewel het op je krent zitten gedeelte wel waar is.
Schrijven is niet melodramatisch zoals in films waar iemand de hoofdrol heeft die Sisi heet, of Mimi, of zo’n soort naam waarvan je weet dat ze tegen het eind van de film door een mannelijke man met een Zorro snor gered zal worden. De lui die daarin meespelen en een schrijver uitbeelden, zitten in de regel voor een raam met een moeilijke blik naar buiten te staren om een ingeving te krijgen waarna ze een aantal zinnen covid-achtig snel op papier neerzetten. Pure larie.
Wetende dat na deze intro de luisteraar interesse in de rest van het antwoord verloren heeft, schrijf ik het hier op. Ik ben er namelijk al heel lang van op de hoogte dat mensen mijn werk lezen, maar niet bereid zijn naar mij te luisteren. Très bien: ik schrijf namelijk liever dan me verbaal met anderen te onderhouden.
Om een goed boek te schrijven, moet je hard werken. Het gaat niet alleen om de verhaallijn, hoewel het uiteraard wel zaak is om de lezer vast te houden. De meeste boeken, evenals de meeste films, lossen het gemis aan een krachtige verhaallijn op door het lukraak implementeren van sex scènes. Te pas en te onpas. We hebben eens een (gratis gekregen Nederlandse) film gekeken waar er om de acht minuten een sex scene was. Yep, ik hou dat soort dingen bij en denk dan bij mezelf: schrijvers, als je geen verhaallijn hebt, maakt dan een korte film.
In boeken gebeurt dit minder frequent maar wel paginas lang. Paaa-giii-naaa-s lang. Ooit een boek gelezen waarin een vrouw zichzelf aan het bevredigen was. Dat duurde pakweg 37 paginas. Met die hoeveelheid paginas had ik een kort verhaal kunnen produceren en was langs de chinees geweest en daarna bij de bakker voor twee halfje witjes om te roosteren voor het ontbijt.
In goede boeken wordt de lezer vastgehouden door de loop van het verhaal. Het is de taak van de auteur om dit scherp te houden. Veel boeken zakken in het midden in: de omschrijving van de omgeving wordt uitgebreider of er wordt een nieuw karakter geïntroduceerd (grote fout!). Dat is het moment waarop de kracht van de schrijver zich moet laten gelden en zonder oeverloze omschrijvingen, nieuwe karakters of sex, de lezer vasthouden met de verhaallijn. Een flink aantal schrijvers hebben een begin en een eind maar doen het middenstuk af als iets waar doorheen geworsteld moet worden. Dat je zelf worstelt, is nog tot daar aan toe. Dat je de lezer laat worstelen, is een andere zaak.
Dus de mantra schrijven is hard werken houdt stand. Daarom stap ik tussen rond vier uur 's ochtends het bed uit. Dan kan ik de dingen doen waarvoor ik straks geen tijd heb wanneer mijn vrouw naar haar werk gaat en mijn werkdag eveneens begint.
‘Waarom is schrijven hard werk?’, hoorde ik een vrouwenstem vragen. Ik schrok hiervan. Niet van de vraag maar vanwege het feit dat er nog iemand naar mij aan het luisteren was. Dat ben ik niet gewend.
Neem als voorbeeld van hard werken “Pagina 42”, een verhaal dat zich in een fictieve tweedehandsboekwinkel in Alkmaar afspeelt. De belangrijkste verhaallijn gaat over een Pools boek. Om de authenticiteit te verzekeren, heb ik me in het Polen ten tijde van de 14e eeuw verdiept alsook in de taal. Dat krijg je niet in éen dag tijd naar binnen gestampt. Er moeten boeken op nageslagen worden, het internet moet worden afgestruind, en met het kleine beetje kennis dat ik van de taal heb opgedaan, probeer ik websites in de Poolse taal te lezen en ben als een kind zo blij als ik een woord herken. Door al deze zoekerijen is er wel een boek ontstaan waarvan ik zonder schroom kan zeggen, dat het een geweldig verhaal is. Het schrijven ervan heeft twee jaar in beslag genomen. Twee jaar werk. Daarna begint het corrigeren, herlezen, dan nogmaals fouten eruit halen en stukken schrappen. Herlezen, aanvullingen erin verwerken, door de spellingscontrole heen, en herlezen. Dan naar mijn agent die suggesties aandraagt, vaak zelfs goede, dus die worden er tussen gezet. Maar weer eens de spellingscontrole erop aflaten, herlezen, op de computer in een boeksjabloon zetten, de omslag maken en de blurb erop. Dit alles kost weken tijd. Maar uiteindelijk is het printklaar en kan het naar de drukker. Als het daarna eindelijk als boek terugkomt, heeft heel dit proces zo’n tweëenhalf jaar in beslag genomen en kan het naar de winkel. Dan komt er een geïnteresseerde die het boek pakt, de blurb leest en vervolgens de prijs ziet.
‘Zeventienvijftig?’, wordt er dan verongelijkt uitgeroepen. Het boek wordt nog net niet met hoongelach teruggezet -dat doen ze pas als ze de winkel uit zijn.
‘Okee…’ De jonge vrouw die was blijven luisteren, knikte waarderend. Ze was een fan van mijn werk. Da’s leuk. Ze vroeg of ze mocht weten wat mijn vrouw voor werk deed.
‘Die rijdt taxi. ‘s Ochtends om half zes vertrekt ze van huis naar het werk.’
‘Zo, da’s vroeg. Dus jij doet ook het huishouden als zij aan het werk is?’
‘Nee, want ik ben ook aan het werk.’
‘Ja, maar dat is anders. Je zit toch thuis? Een wasje draaien is een kleine moeite.’
‘Dat is zeker een kleine moeite, maar ik ben aan het werk.’
‘Je neemt toch wel eens pauze? Dan kun je makkelijk bijvoorbeeld een wasje draaien.’
‘Mijn pauze is onderdeel van de werkdag. Dat is op dezelfde lijn dat ik mijn vrouw niet vraag om in haar pauze naar de Deka te gaan voor een pak toilet papier, een stuk komijnekaas en een rolletje Odorex. Ook zij is aan het werk en haar pauze is daar onderdeel van.’
Na deze uitleg trok de vrouw de schouders op en liep bij mij vandaan.
Misschien moet ik maar streekromans gaan uitpoepen: twee in de maand schrijven voor een zooitje moeders die daarin kunnen wegzinken. Nadat ze de was hebben gedaan, vanzelfsprekend.
M'n werkplek. Heerlijk.
Kou
Er was in het verleden een fase in m’n leven waarop ik heel de wereld en alle mensen erop vervloekte. Nou had ik dat wel vaker, dus zo indrukwekkend is het niet. Het verschil met nu is: sinds ik getrouwd ben met een ongelooflijk optimistische positief ingestelde malloot, heb ik die voor mij vreemde vrolijke kenmerken van haar langzaamaan overgenomen. Van nature uit ben ik namelijk een mopperkont, een teutebel, een prutteldoosje. Maar omringd door de positieve inborst van mijn vrouw, begon ik te merken dat jezelf goed voelen gevolgd wordt door een open blik op het leven dat ineens niet zo ergelijk blijkt te zijn als ik dacht. Dit was zo’n openbaring dat mijn dagenlange mopperende mijmeringen verdwenen.
Alleen nu effies niet meer.
Want nadat mijn vrouw en ik covid hadden gehad, uiteraard overgekregen van vieze mensen die niet weten dat ze een hand, zakdoek, binnenkant elleboog of hun moeder tegen hun gezicht moeten aandrukken als ze hoesten of proesten, was fase twee van deze ellende een volbloed verkoudheid. Die kwam op een heel ongunstig moment.
Nu is de deur opendoen voor een verkoudheid nooit echt slim, maar als je aan het opknappen bent van de vermoeidheid die de nasleep van de covid met zich bracht en weer voorzichtig met sporten bent begonnen, is een verkoudheid wel een onbehoorlijke aanslag op het dan toch al zo ontregelde lichaam. In die situatie bevonden wij ons dus en het enige dat mij restte was heel de wereld vervloeken. Dat lukte me nog net. Meer kracht had ik namelijk niet.
Mijn vrouw bracht deze verkoudheid mee naar huis. Ze had een hoestende mevrouw in haar taxi gehad die waarschijnlijk naar de naam Remi luisterde en dacht dat de wereld alleen van haar was. Ondanks de strenge waarschuwingen van mijn vrouw, bleef haar passagier met open bek hoestend op de achterbank en op haar handen zitten. Haar eigen handen dan wel; mijn vrouw had de hare nodig om de taxi te besturen.
Het gevolg was dat bij thuiskomst de jas van m’n vrouw vol bacillen zat. Ik had dit pas door toen ik deze voor haar ophing en de bacillen juichend zag overspringen naar de nieuwe voedingsbodem die mijn lichaam representeerde. Binnen een tijdsbestek van twee dagen waren we geveld. Allerlei afspraken moeten afzeggen en alleen de straat opgegaan om de noodzakelijke boodschappen te doen in de Makro. Niet de handigste winkel voor een pondje fruit, maar zij hadden Lavazza in de aanbieding: drie kopen en twee gratis erbij. Dat konden we ons niet door de verstopte neus laten boren. Met een winkelwagentje vol Lavazza en een zak puntjes gingen we terug naar huis.
Dat was ons enige uitstapje.
Eenmaal thuis begonnen we weer te blaffen. Dit hoesten zette zo’n enorme druk op de blaas, dat we moesten opspringen en de benen met een klap sloten zodra we een aanval voelden aankomen. Ons dansje had veel weg van een op hol geslagen carillon op zondagmorgen. Dat springen op zich was een uiterst vermoeiende bezigheid en na elke sprong ademde mijn wederhelft alsof ze zuurstof door een rietje zoog. En als we lachten, deed alles zeer en werden we voor het kleine beetje pret dat we konden opbrengen beloond door een hoestbui van Dantesque proporties.
Weet je wat het is: we zijn zelden ziek en zelfs verkoudheidjes vliegen ons voorbij. Onze getrainde *kuch* lichamen weren al die ongein namelijk af. Daarom waren we totaal niet voorbereid op een estafette van covid die na zes weken het besmette stokje doorgaf aan verkoudheid. We hadden dan ook niets in huis dat die dagen kon verzachten, op koffie en puntjes na.
Op de derde verkoudheidsmorgen dacht ik dat het een mooie dag zou worden: ik kon door m'n neus ademen, voelde geen hoofdpijn en buiten zongen vogeltjes een vrolijk melodietje. De klok vertelde mij dat het elf over drie was. Wauw, een lekker gat in de dag geslapen. Ehmm, nee: elf over drie 's nachts.
Okee.
Het gepiep in mijn longen bracht het geluid voort waarvan ik dacht dat het vogeltjes waren. Toen ik terug onder het dekbed kroop, bleef het getjilp aanhouden en zorgde ervoor dat ik niet meer in slaap kon vallen. Uiterst merkwaardig vooral omdat ik met schapengeblaat in het strottenhoofd naar bed was gegaan. Wat de vogeltjes in die korte tijd met de schapen hadden gedaan, ben ik niet zeker van, maar beelden van Hitchcock doorkruisten mijn dromen. Wel voelde ik me hondsmoe bij het wakker worden maar dat was niets nieuws. Van slapen kwam de laatste dagen weinig meer, zeker niet met die menagerie in onze slaapkamer.
Ik gaf wat brood aan de vogeltjes zodat het getutter effies stopte, kroop voorzichtig het bed uit om m’n vrouw niet te wekken (ook zij had haar slaap hard nodig), stootte m’n scheen tegen de bedrand en door het ingehouden gevloek kroop de hoofdpijn snel terug waar het zich het lekkerst voelde. Met een slepend been, een hand tegen m’n linkerslaap aangedrukt en de alweer zingende vogeltjes in m’n strottenhoofd, sleurde ik mezelf de woonkamer in.
Wat bleek?: m’n vrouw zat gewoon op de bank een anta fluutje te zuigen, dekbed om haar heen gevouwen, opgewekt naar MMA te kijken. Okee, dat was onverwacht.
Ik nam een paracetamol/ibuprofen cocktail in en kroop tegen haar aan. Samen keken we tv. Op een gegeven moment viel ik in slaap. Het is namelijk heel rustgevend om ontblote mannen in luierbroekjes te zien die elkaar de harses inslaan. En ik weet nu hoe ik iemand die in mijn bijzijn hoest zonder een hand voor de mond te houden, met een rear naked choke kan neerhalen.
Een rake cartoon van Jeff Stahler.
Dier en vriend
Een paar dagen geleden heb ik een vlieg gered van een gewisse dood. Het begon heel onschuldig, een beetje smerig eigenlijk, maar alsvolgt. Er lag een dekseltje op het aanrecht met wat water erin en daarin lag een vlieg dood te zijn. Althans, dat mag je aannemen als een vlieg met gestrekte vleugels en alle componentogen naar beneden gericht in een plasje water ligt. Ik leegde het dekseltje in de wasbak en zag de vlieg plots bewegen. Omdat ik een teer hartje heb danwel compleet sullig ben, pakte ik een lepeltje en schepte daarmee de vlieg uit de wasbak. Het was niet de vlieg, maar het vliegje: zo’n jonkie die net op zichzelf woonde en vond dat de wereld en dan vooral de oudere generatie hem niets te vertellen had. In het kommetje van de theelepel lag nog teveel water voor het vliegje om zich comfortabel te voelen, dus liet ik het water langs m’n vinger eruit sijpelen. Het vliegje voelde de warmte van mijn huid, klom op m’n vinger en bleef daar zitten, bijkomen van de nachtmerrie die hij zojuist had doorstaan. Na een dertigtal seconden klom hij verder omhoog en zocht het topje van mijn wijsvinger op, druk in de weer om zijn lichaam droog te krijgen. Omdat ik toch wel iets van een leven heb en niet de verdere ochtend wilde verspillen met het observeren van een vlieg -daar zijn andere mensen voor die er goed voor betaald worden- liet ik mijn vinger naar de vensterbank zakken, vlak bij het open raam, om hem eraf te krijgen. Hij liep, echter, de andere kant op richting pols. Als een circusartiest draaide ik m’n hand in allerlei verwrongen standen en uiteindelijk had dat kreng door wat de bedoeling was. Hij liep over de vensterbank naar de zijsponning en klom omhoog. Eindelijk rust, zag je ‘m denken. Kunnen vliegjes denken? Geen idee. Wetenschappers zeggen dat hun herseninhoud dat vermogen niet heeft, maar dan zeggen ze wel meer dingen die achteraf ontzenuwd worden. Ik ging verder met m’n dag en bemoeide me niet meer met dat waarschijnlijk onnozele maar tezelfdertijd opwindende moment van die ochtend.
Een dag later, zittend op de bank met m’n iPad open op de werken van Kierkegaard en hoe deze naar de 21e eeuw geïnterpreteerd kunnen worden, toen… (okee, ik was een spelletje aan het spelen waarin zombies neergeknald moeten worden) …het vliegje plots op de leuning van de bank zat en in een rustige tred rondliep.
‘Gaat het weer een beetje?’, hoorde ik een stem zeggen en keek om me heen. Verrek, dat was ikzelf. Ik zat op de bank met zombie Kierkegaard tegen een vliegje te praten. Het moest niet gekker worden. Maar, dacht ik toen: miljoenen mensen leggen vrome handjes tegen elkaar, sluiten de ogen en mekkeren dagelijks met een onzichtbare entiteit die ze vragen of ze nu eindelijk eens de lotto kunnen winnen. Er zijn mensen die anderen ombrengen en hun hersens eten omdat ze denken daarvan zelf slimmer te worden. De lijst van domme dingen is een eindeloze dus mijn vraag aan een vlieg hoe die zich vandaag voelt, is niet eens zo vreemd. Kijk, als ik antwoord terug verwacht dan wordt het pas vreemd. Maar dat doe ik dus niet. Ik mag wel mal zijn, maar niet gek.
Het vliegje sprong op m’n iPad, liep een beetje heen en weer en bleef toen lang op een bepaalde zombie staan waarna hij wegvloog. Ik richtte mijn wapens op die ene zombie, hij knalde uiteen en ik had het spel gewonnen.
Er is meer tussen hemel en aarde dan vliegen alleen, maar dit was wel een aangenaam moment.
Een niet werkende anti-vliegen hoed
Een half jaar
Het is een beetje stil gebleven op het schrijversfront de afgelopen maanden. De voornaamste reden hiervan is, dat onze hond is overleden. We hebben haar moeten laten inslapen omdat zij hartproblemen had.
Halverwege vorig jaar kregen we al te horen dat er iets mis was met een van haar hartkleppen. Dat is nu niet meteen het nieuws dat je op een niets vermoedende ochtend wenst te horen. Thuisgekomen overwogen we wat te doen. Onze Loek is een dolle hond, een getikte mik; eentje die wil hollen en op avontuur gaan in de duinen. Moesten we die nu plots aan een lijntje sukkelend achter ons aan laten sjokken zodat ze op die manier een verlengd leventje als een oud dametje sans geraniums kon slijten? Dat zou niets voor haar zijn. Zoals bij vele dingen, en dan vooral qua leven, gaat het om de kwaliteit, niet de kwantiteit. We besloten daarom ook om Loek helemaal zelf te laten uitzoeken hoe ze door wilde gaan. En dat was rennend, pret maken in de duinen en op het strand waar ze rondjes om ons heen draaide en ons uitdaagde haar te pakken. Ze hield het misschien wat minder lang vol dan ze eens had gedaan, maar dat namen we op de koop toe.
Rond oud en nieuw vertrokken we naar Zuid Frankrijk. Frankrijk is een land waar de jaarwisseling zonder herrie verloopt: geen rotjes, geen getoeter, geen luide muziek. Precies wat we zochten. Luka werd altijd panisch van harde geluiden. Als er een motor te hard optrok, sloop ze haar mandje uit en zocht haar heil in de slaapkamer, waar ze tussen het bed en de muur in haar eigen holletje had. Dit hielp misschien niet het geluid tegen te houden, maar gaf haar wel een gevoel van geborgenheid. Zelf vond ik het ook prettig als ze daar lag. ‘s Avonds in bed strekte ik m’n arm uit, voelde haar genoeglijk uitrekken onder mijn aanraking en legde een hand over haar hartje dat rustig ritmisch klopte. Op dat soort momenten dacht ik dat het nooit voorbij zou gaan.
Maar helaas was dit niet zo.
Terugrijdend vanuit Frankrijk merkten we dat ze wat lomer was dan anders. Ze probeerde nog haar vrolijke zelf te zijn maar dit kostte haar moeite. Met een deel de kop in het zand stekend en een deel een logische verklaring willen zoeken, concludeerden we dat deze loomheid was vanwege de autorit, de lange trek vanuit het zuiden. Een week of twee na onze thuiskomst was de loomheid nog niet verdwenen en gingen we voor de zekerheid bij onze dierenarts langs. Deze onderzocht haar, luisterde naar het hart en besloot een foto te maken om te kunnen zien wat er aan de hand was. De foto op zich gaf geen uitsluitsel over haar hart, maar toonde wel iets waar we volstrekt niet op gerekend hadden: er zaten een paar hagelkorrels in haar lichaam. Dit had geen invloed op haar hartprobleem, maar hield in dat ze in het verleden met hagel was beschoten. Mijn vrouw en ik waren stomverbaasd hierover, vooral vanwege dit ene feit: welke klootzak haalt het in z’n hoofd om een hond te beschieten? Persoonlijk had ik nog een paar fraaiere woorden om zo’n type te beschrijven, maar deze zal ik iedereen besparen, zoals ik ook niet zal uitweiden over wat ik met ‘m zou doen als ik er ooit achterkwam wie het was geweest.
In elk geval kregen we hartpillen voor de kleine mee. Dit was op een maandag. Luka nam de pillen trouw in maar het had geen gunstige invloed op haar gestel. Haar ademhaling werd sneller, haar tred langzamer.
Op vrijdagmorgen diezelfde week nog, liepen Loek en ik ‘s ochtends in alle vroegte buiten. We gingen de Rijckert Aertzweg op. Normaliter wandelden we naar boven om daar te bepalen of we over het strand zouden gaan of een rondje om het veldje heen maken en dan terug naar huis. Loek had die morgen, echter, een alternatief: ze stak over en liep de Odulfstraat in waar ze rechtsaf sloeg, richting huis. Dat was het precieze moment waarop ik me realiseerde, dat ze genoeg van alles had.
Eenmaal weer thuis belde ik m’n vrouw op en vertelde haar dat ik contact met de dierenarts zou opnemen voor een afspraak om Loek te laten inslapen. Het ging niet meer.
En dat gebeurde. De dierenarts vond dat we een wijs besluit hadden genomen.
Na haar tot het allerlaatste moment geliefkoosd te hebben totdat de arts zei dat het gebeurd was, liepen we met een leeg riempje terug naar de auto en gingen rondtoeren. Voor m’n vrouw is autorijden een goede afleiding; voor mij maakte het op dat moment geen ene lor uit waar ik was. M’n hondje was er niet meer; het leven was zwaar klote.
Dat was een half jaar geleden; een half jaar waarin veel tranen zijn vergoten en ik geen pen op papier kon zetten. Het gat van het grote verlies is heel langzaam kleiner geworden maar zal nooit volledig verdwijnen.
Inmiddels heb ik het schrijven weer opgepakt en alles loopt als een trein. M’n vrouw en ik hebben weer lol in het leven en genieten van alles om ons heen. Ik denk nog dagelijks aan Loek, aan dat hondje met wie we zo veel plezier hebben gehad. Het gemis is er nog steeds. Ik heb nu niemand meer met wie ik een bammetje kaas kan delen, die midden in de nacht op m’n hoofd springt omdat de donder te dichtbij knettert, met wie ik over het strand kan rennen.
En als ik nu ‘s nachts m’n arm uitsteek, voel ik een grote leegte onder m’n hand waar eens dat hartje klopte.
Starend over de wijnranken van la belle France.
Muzes 2021
Inhoud:
Fit
Onzichtbaar
Kringloop fit
Nachtwacht
ICD WHO DSM
Vaccinee getuigen
Waanzin vs waanzuit
Geen kerstverhaal
Fit
We waren op zolder en keken langs de trap naar beneden waar de crosstrainer stond, leunend tegen de deurpost. Het neuriede een zacht melodietje, zich afvragend wat er zou volgen.
Punt was: wederom hadden we het plan uitgedacht om dit jaar fit te worden, en de crosstrainer was daar een belangrijk onderdeel in. Echter, dat kreng had er andere gedachten over. Na twee mislukte pogingen waarin ik op de zoldervloer lag en via een touw een poging waagde de crosser omhoog te hijsen terwijl mijn vrouw het een kontje gaf, hadden we een nieuw plan uitgebroed. Iets handiger ditmaal. Ik mocht dan wel goed zijn in ultra zware boodschappen tassen dragen, maar iets log omhoog trekken was een andere zaak. Maar met z’n tweeën moest het lukken. Met de touwen om de crosstrainer gebonden, mijn vrouw en ik verdeeld langs de opening naar de zolder, moest het mogelijk zijn het apparaat naar boven te krijgen.
Theoretisch gezien zat het puik in elkaar, niets op tegen. Waarom wilden we het eigenlijk op zolder hebben? Het was al jaren onderdeel van de puinhoop in de kleine kamer waar het dienst deed als kledinghanger. Soms schoven we de kleding eraf om tien minuutjes te crossen zodat het geen loze aankoop was geweest. Daarna voelden we ons fit en svelte en moesten ons inhouden om niet al te overdreven te doen. Maar de crosser had een kraak gekregen; iets dat heel de buurt wakker hield. En met heel de buurt bedoel ik onze voormalige benedenbuur. Hoewel hij een langdradige paardelul was en zo’n ding ook in z’n nek droeg, constant de politie belde om over ons te klagen en ons dreigde de trap af te donderen en andere neaderthalige kortademige uitlatingen, voelden wij ons iets beschaafder en hielden dus rekening met hem.
Vandaar dat we op een redelijk zonnige zondagmorgen vanaf de zolder naar elkaar keken, touwen over de schouders gespannen, en op de derde tel de crosstrainer naar boven sjorden.
Althans, dat was de bedoeling.
Er kwam langzaam beweging in het apparaat -wat ons eerder niet gelukt was- en achterover leunend trokken we het naar de zoldertrap toe. Als onze berekeningen goed waren, zou het langs deze trap vlot naar boven glijden.
Wat zo leuk is aan het theoretische dat ik eerder noemde: pas met testen kom je erachter of een theorie stand houdt. En de theorie die wij hadden uitgedacht, liet ons aan alle kanten vallen: de crosstrainer leunde als een steigerend paard tegen de zoldertrap, schoof deze naar achteren en liet de voorpoten rusten op de tweede tree van onderen. Verder wenste het niet te gaan. De trap zag er stijf en steil en akelig verticaal uit van bovenaf gezien. Als het in een sportzaal had gestaan, zouden mensen goed geld betalen om deze klimwand te bestijgen.
We keken van het gapende gat beneden ons naar elkaar. Mijn vrouw gaf een halfhartige ruk aan het touw en liet het daarbij. Altijd de praktische van ons twee, dacht ze na hoe wij uit deze situatie konden komen.
‘En nu?’, vroeg ik haar. Dat was mijn aandeel in het oplossend gericht denken.
‘Als we...’ ze dacht wat verder na ‘...We moeten het ding van de trap af zien te krijgen. Wat als we beiden aan éen kant staan en het er vandaan trekken?’
Okee, altijd een poging waard. We trokken, tanden op elkaar, spieren piepend, en ondervonden nihil medewerking van de crosstrainer. Met een pootje bleef het achter te zijspalk van de trap haken. We gaven het op en gingen op de grond zitten.
‘En nu?’, vroeg ik nogmaals.
‘Heb jij een idee?’
‘We zouden Annemiek en Ernst kunnen bellen’, stelde ik voor, doelend op onze beste vrienden in Haarlem, dus niet ver van ons. ‘Als ze zich in de broek hebben gepiest van het lachen, kunnen ze ons komen helpen.’
‘Dat is een idee.’ Ze keek om zich heen. ‘Heb jij je iPhone bij je?’
‘Die ligt op de bank. Beneden. Naast de jouwe.’
Mijn haren werden dooreen geblazen door haar diepe zucht.
‘Dan ga ik naar beneden’, zei ze, opstaand.
‘Neeneenee, dat doe jij niet. Als iemand goed is in vallen, ben ik dat.’
Ik zei het heldhaftig, meer een slappe poging om haar wijs te maken dat ik welwillend was. Helaas werd ik serieus genomen en ze ging weer zitten.
Staand de diepte inkijkend, leek de trap nog rechter en mogelijk nog strakker dan eerder. Het is eng een rechte zoldertrap af te moeten gaan, omdat de treden op deze manier schuin naar beneden wijzen. Heel voorzichtig zette ik m’n voet op de eerste tree. Mijn vrouw hield mij aan de arm vast. Ik nam me voor haar niet te vertellen, dat ik een goed pensioen had en met het deel dat voor haar bestemd was, zou ze leuke dingen kunnen doen.
Achterover hellend, me krampachtig vasthoudend aan de zijkant, flitsten allerlei gedachten door m’n hoofd. In elk geval had ik een aangenaam leven gehad en de leukste vrouw ontmoet die er te vinden is, was zelfs met haar getrouwd. Wat had ik nog meer te wensen? Goed: ik wilde nog een aantal verhalen uit hun kooitje bevrijden en vrolijk door de lucht zien wapperen en, indien mogelijk, nog wat langer van mijn vrouw kunnen genieten. En niet speciaal in deze specifieke volgorde, zeg ik er snel achteraan.
Met beide armen om de zijsteun geslagen, ging ik voetje voor voetje de trap af totdat de hoorns van de crosstrainer in m’n kont porden. Met een sprongetje sloeg ik de laatste paar treden over en kwam op de veilige vloer terecht. Staand, gelukkig, zonder met de armen te hoeven zwaaien alsof ik onverwacht in een zwembad werd geduwd. Ik schoof de crosser opzij, zette de trap recht en het redelijk normale leven dat wij leiden, was in ere hersteld.
Later, zittend op de bank, telefoons binnen handbereik, overdachten we wat we met de crosstrainer moeten doen. Uiteindelijk besloten we dat ding in de gemeenschappelijke hal te plaatsen. Er zijn daar twee deuren: die van ons en de voordeur van de buurjongen. Een aardige buurjongen, geen zeikerd zoals die oude paardelul van beneden. De buurjongen zou niet over het apparaat klagen, het er zelfs niet benoemen, op een “Wat hebben ze nou weer gedaan?” gedachte die hij voor zich hield.
Naar de hal brengen was makkelijker dan naar de zolder. Toen het er eenmaal stond en aangesloten was, ging m’n vrouw erop staan. Ze maakte een paar slagen om te peilen hoe het geluid in de holte van het trapgat weerkaatste. Vreemd genoeg kraakte niet meer. Daar konden we mee leven.
De crosstrainer, of liever: de nieuwe crosstrainer op de nog niet helemaal als sportkamer ingerichte zolder.
Er komt een vervolg op Fit over het wat en hoe en vooral waarom van deze nieuwe crosstrainer.
Onzichtbaar
De donkerharige bediende achter het gammele toonbankje keek langs mij heen naar de jonge vrouw schuin achter mij en vroeg:
‘Bitte?’
De jonge vrouw bestelde twee glühwein. Geduldig wachtte ik totdat zij de twee bekers in ontvangst had genomen en gaf daarna de donkerharige vrouw weer mijn aandacht. Weer keek zij langs mij heen en vroeg aan het stel dat na de jonge vrouw kwam:
‘Bitte?’
Terwijl zij mij passeerde, keek de jonge vrouw mij met een weemoedig glimlachje aan en zei iets. Hoewel mijn Duits aardig is, kan ik niet altijd alles volgen dus knikte ik haar louter toe.
Nadat ook het stel van vocht was voorzien, keek de donkerharige eindelijk naar mij. Ik wachtte op het woord “bitte”, maar dit bleef uit. In plaats hiervan hoorde ik dat ik achteraan moest aansluiten, want de rij liep zo, wees ze met een pinnig gebaar.
Dit maakte mij pissig. En als ik pissig word, spreek ik ineens alle talen. Het is alsof het glanslaagje van beleefdheid, bescheidenheid en aardig zijn plots van mij afvalt.
‘Ik stond hier als eerste’, zei ik bits tegen haar, twee lege bekers ophoudend die rap gevuld moesten worden. Ze pakte vier euro uit de kassa om het statiegeld van de bekers te retourneren. ‘Ik wil wat te drinken hebben.’
‘Wat?’ Ze schudde haar hand met de euros nogmaals heen en weer. Ik zette de bekers neer en hield mijn hand op. ‘Wat wil je drinken?’, vroeg ze toen.
‘Geef me het geld maar.’
Dat was ze niet van plan en vroeg nogmaals wat ik wilde. Omdat de regen neerpiste en mijn metgezel een droog plekje onder de overkapping had gevonden, liet ik het geld voor wat het was en bestelde een drankje.
Ik kom al jaren in Berlijn en ook al jaren op de kerstmarkt op de Breitscheidplatz, maar deze ervaring had ik daar niet eerder meegemaakt.
Twee dagen voor dit incident was ik voor het eerst weer naar deze kraam gegaan. De twee vrouwen van vorig jaar hadden plaatsgemaakt voor dit bitse type. Van meet af aan had zij de pik op mij. Geen idee waarom. Veel mensen vertellen mij dat ik altijd zo vriendelijk ben en dat is ook wat ik wil. Goed doet, goed ontmoet enzo, maar ik denk dat er van deze kreet in de vertaling van het Nederlands naar het Duits iets verloren gaat.
Aan de andere kant had ik het kunnen verwachten: genegeerd worden en onzichtbaar zijn niets nieuws voor mij is. Mijn vrouw zegt dat dit komt omdat ik mensen niet aankijk als ik een bestelling doe. Daar zit iets in. Deze uitspraak had zij gedaan naar aanleiding van een ander negeermoment dat ik meemaakte bij de Roze Filmdagen een paar jaar terug. We waren met twee andere vrouwen in de één of andere houten keet waar een nicht van midden twintig achter de bar stond. Ik zou de drankjes verzorgen en stond, net zoals op de Weihnachtsmarkt, vooraan bij de toog. De nicht keek over mij heen naar de man achter mij en vroeg naar zijn wensen. Okee, kan gebeuren. Ik zag twee handen langs mij heenkomen om geld te geven en de drankjes aan te pakken en opende na deze transactie mijn mond om mijn wensen op te geven. De tapnicht had, echter, twee mannen verderop aan de bar ontdekt. Na de derde passeer-negeermoment kwam een andere man de tapnicht helpen en nam mijn bestelling op. Ik was weer pissig maar die keer niet op z’n Duits pissig maar ongedwongen in mijn eigen taal. Aangezien de man die mij wel wilde helpen geen kwaad had gedaan, gaf ik hem het geld en liep in plaats van pissig te reageren zwijgend weg op een pissige manier.
Wat ik zo mooi vind van mijn vrouw is dat zij situaties van alle kanten bekijkt. Dat is heel nobel en ook zoals het hoort. Beetje jammer dat zij daarna in de meeste gevallen tot de conclusie komt dat het aan mij ligt. Hier heb ik vrede mee, hoewel ik weet dat het onzin is. Misschien schat ik alles verkeerd in. Ik ben ruimhartig en neem graag de schuld op mij. Waarom ook niet? Schuld is tenminste iets dat mij niet negeert.
Op de dag dat mijn vrouw vijftig werd, vierden wij dit in de bar/restaurant tegenover ons huis. Een aantal van haar trouwe vrienden waren erbij voor een hapje en een drankje, zoals dat altijd op feestjes wordt genoemd. Ik had bij het beklimmen van een berg in Zuid Frankrijk mijn enkel gebroken en werd in een rolstoel naar het restaurant geduwd en aan het hoofd van de tafel geschoven. De vrienden kwamen, een hoop geklets onderling, en de serveerster bracht menus voor iedereen.
Behalve voor mij; ik werd overgeslagen.
Terwijl iedereen zat te neuzen in het menu, speelde ik met m’n servetje en maakte een hoedje. Dit viel Annemiek, de oudste vriendin van mijn vrouw, op en zij reclameerde hierover tegen de serveerster.
Waarom deed ik dit zelf niet? Waarom wel zou ook een goede vraag zijn. Het punt is: ik ben het inmiddels gewend, en ten tweede zou ik toch niet gehoord worden. Want zo gaat dat als je onzichtbaar bent: mensen zien je niet en horen je nog minder.
In de tijd dat ik nog werkte, heb ik afdelingsuitjes meegemaakt waarop men was vergeten dat ik op de wc zat en iedereen naar buiten liep om aan de volgende onderneming te beginnen. Sans moi. Met mijn onderbroek nog op de hielen liep ik dan zo snel als het elastiek mij toeliet achter hen aan en deed alsof alles in orde was.
Andere momenten: in de trein leunde een vrouw tegen mij aan omdat ze dacht dat ik de wand was, ging een man op mijn schoot zitten in de veronderstelling dat de plek vrij was, en stopte de bus niet terwijl ik bij de halte stond en mijn hand ophield.
Een paar voorbeelden uit de rijk gevulde jutezak van mijn onzichtbare leven als niemand.
Ik heb wel eens bedacht wat ik op mijn grafsteen wil hebben als die tijd eenmaal daar is. Drie woorden zijn voor mij genoeg:
hier rust
niemand
Een vage foto van de Kerstmarkt op de Breitscheidplatz in Berlijn.
Kringloop fit
Ons lumineuze plan om in onze hal te gaan fitnessen, bleek achteraf minder lichtgevend dan we dachten. De crosstrainer die het ons toestond eindelijk weer eens zonder kraak te gaan crossen, werd na de derde training recalcitrant en begon te kreunen zodra we alleen al de stroomkabel in haar kont staken. Ze was ook afgeleefd en wilde het liefst in een tehuis gaan waar ze een warm jasje voor haarzelf kon breien. Begrijpelijk. De meesten van ons die een rijpe leeftijd behalen zullen zo’n moment van overweging hebben.
‘Weet je’, zei ik tegen mijn wederhelft: ‘We bestellen een nieuwe crosser, laten die door de sterke mannen van de winkel naar zolder brengen en geven de oude aan de kringloop. Laat iemand anders maar voor haar krakende botten zorgen.’
Mijn vrouw stond zo versteld van mijn kordate en redelijk goed verzorgde plan, dat ze ermee instemde. Met als gevolg dat ik op een morgen een email opstelde om naar alle kringloopwinkels in de omgeving te sturen. Wellicht dat iemand erop zou reageren of in elk geval een “Nee, bedankt” mailtje retourneerde. Hier zou ik al blij mee zijn want het is opvallend dat in een tijd waarin we zovele mogelijkheden hebben om met elkaar te communiceren, dit helaas steeds minder wordt gedaan.
Desondanks bleef ik optimistisch.
Mijn bericht luidde, dat het “een goede crosstrainer is, met accu en een kraakje. Omdat het op de tweede verdieping staat, moet het naar beneden worden gedragen. Maar het is gratis en jullie kunnen er een goede prijs voor vragen.”
Ah, duidelijk genoeg. Nu maar wachten. Intussen ging ik online op zoek naar een nieuwe crosser inclusief vloermat en montage aan huis (op de zolder, dank u) en bestelde deze.
Er kwam een vlotte reactie op de kringloopmail waarin iemand van een winkel naar het huisadres vroeg. Hij zou diezelfde middag nog langskomen. Okee.
De verdere dag bracht ik lezend in Krafft-Ebing’s “Psychopathia sexualis” door. Da’s weer eens wat anders dan crossen.
De middag ging voorbij en niemand kwam langs. Wel ontving ik een tweede bericht op mijn mail van weer een andere kringloop. De tekst daarin luidde:
“Hartelijk dank..." en al die blabla "...Uiteraard kunnen wij deze bij u ophalen, echter wij halen op vanaf de begane grond, tenzij er een lift aanwezig is. Onze chauffeur bepaalt of de crosstrainer voor ons verkoopbaar is.”
Okee... Dit hield dus in dat ik niet alleen dat kreng in m’n eentje twee trappen moest afsjouwen, maar daarbij ook nog eens afhankelijk was van de grillen van een Julius Caesar chauffeur die een duimpje omhoog of omlaag zou houden. En bij een negatief duimpje zou de crosser weer terug naar boven moeten. Meende de mevrouw dat nu werkelijk? Ze kreeg dat ding potverdomme gratis mee, kon het makkelijk voor 100 piek verkopen, en dan mij al het werk laten doen?
Dit voorgaande zette ik in ambtelijke taal om en vulde aan, dat ze een scheef wereldbeeld had. Vreemd genoeg kreeg ik hierop geen verdere reactie meer.
Maar goed: we zaten nog steeds met die crosser in onze maag en overmorgen zou de nieuwe geleverd worden.
Toen ging mijn telefoon. Ik keek naar het scherm en zag een onbekend nummer. In de regel neem ik bij onbekende nummers en anonieme bellers nooit op. Spreek de voicemail in en misschien bel ik terug is mijn motto. Ik legde m’n telefoon opzij, zag de blik van mijn vrouw en nam op: de man die ’s middags niet was komen opdagen, zou de volgende morgen komen. Ahhh, geweldig.
De volgende morgen ging voorbij, Krafft-Ebing’s relaas werd steeds hilarischer en gaf mij iets te doen in absentia van allerlei kringloopbeloftes. Misschien was een nieuwe levering van absentia geweest en had het personeel er teveel van ingeslagen.
Tijdens het lezen over een man met een fetish voor vrouwenzakdoekjes, ging de telefoon. Het was dezelfde beller van de avond ervoor. In gedachten zag ik de blik van mijn vrouw weer en nam op. Het was hem niet gelukt vanmorgen langs te komen maar hij was nu onderweg en zou er over vijf minuten zijn.
In die vijf minuten trok ik iets aan waarmee ik buiten gezien kon worden en ging bij het raam staan.
Wij wonen op een hoek met de ingang weggemoffeld achter het trappenhuis. Vrijwel iedere leverancier rijdt er voorbij. Vooral DPD maar die doen niet eens de moeite om te stoppen en na te gaan of ze eigenlijk wel in het juiste dorp zijn of is dit misschien toch Schagen...?
Ook de kringloopwagen reed door tot halverwege de straat, stopte toen toch maar en een man stapte uit. Ik stond op het balkon (m’n kleding liet dit toe) en trok zijn aandacht. Hij knikte en liep mijn kant uit, goed in de gaten houdend waar ik was.
Om lang breed kort te maken: hij wilde het apparaat meenemen, stak de accu in z’n zak en begon aan de crosser te sjorren.
‘Er zitten wieltjes voorin, dus als je haar naar je toe buigt, kun je ermee wegrijden.’ Althans, het eerste stuk. Na een metertje volgden de twee trappen al.
Hij schraapte de eerste drie treden af en ik besloot hem te helpen. Niet met schrapen, maar om dat ding zo heel mogelijk beneden te krijgen. Samen lukte het ons het apparaat naar te hal te brengen.
‘Zal ik meehelpen het naar de auto te brengen?’, vroeg ik. Soms ben ik best behulpzaam.
‘Nee, het gaat wel. Dankjewel.’
‘Okee. Succes.’
Ik hield de deur voor hem open en hij schraapte de crosser van de toch wel vrij hoge drempel af. Ze kwam piepend en krakend op de stoep terecht. Dit was niet het visioen dat zij voor ogen had hoe zij haar oude dag wilde besteden. Nogmaals kreeg ik de neiging de man toe te roepen dat hij de hendels naar zich toe moest trekken zodat hij de wieltjes kon gebruiken, maar nu eenmaal luid schrapend de aandacht van heel de buurt werd getrokken, leek het mij verstandiger om naar binnen te gaan. Trouwens, het was mijn zorg niet meer.
Terug in huis wierp ik van achter de luxas een laatste blik naar de chauffeur. Hij schraapte over het pad naar zijn Volkswagenbusje, overlegde met zichzelf hoe hij dat kreng erin kon krijgen, ging er vanuit dat de werpmethode hier goed genoeg voor was en sloot de deuren achter haar kontje.
De volgende dag werd de nieuwe crosstrainer gebracht. Bij de voordeur gekomen, zetten de mannen het op de grond en vroegen of ze bij het juiste adres waren. Na mijn bevestiging zei de voorste man met een knikje naar de gehavende traptreden:
‘Wat is er met die trap gebeurd?’
‘Sommige mensen, man...’, zei ik, meewarig het hoofd schuddend, en liet hen binnen.
Het zicht vanaf de crosser op zolder.
Nachtwacht
Ze zat tegenover me aan het tafeltje in een café in Amsterdam, m’n twitterkennis; eentje waarmee ik verbale gekheid uithaalde op een sociaal media platform en daar zou het wat mij betreft bij blijven.
Ze was pas uit een lange relatie gekropen, had ze me in 140 karakters verteld. Haar vriendin had haar voor de zoveelste maal belazerd en zelfs zij voelde eindelijk dat dit de druppel was. En haar moeder was het jaar ervoor overleden. Ze had dus niet zo’n beste tijd achter de rug en was aan een vakantie toe. Ergens anders rondhangen, een vreemde omgeving opzoeken. Zoals veel Engelsen was zij nooit verder gekomen dan de Lake District alhoewel ze niet bekend was met Wordsworth. Ook zoals de meeste Engelsen, dus. Ik had aangegeven dat ze eens naar Nederland moest komen, Amsterdam bekijken, de Rotterdamse haven, of gewoon zomaar. De volgende tweet die zij mij toestuurde, klonk: “Ik heb twee weken vrij genomen en kom op zus en zoveel april naar Nederland. Als jij een hotel boekt...”
Huh?
Sodeflikkers: dit was de zoveelste koeienvlaai waarover ik was uitgegleden louter en alleen omdat ik me meelevend had opgesteld. Het beste wat ik kon doen, was haar tweeten met de mededeling dat het van mijn kant niet kon doorgaan. Ik had andere dingen te doen of in elk geval dingen waarin zijn geen rol speelde. Zij was geen deel van mijn bestaan, louter een tweet op twit, en dat wilde ik graag zo houden.
Dus boekte ik een hotel voor twee voor zes nachten.
Zucht.
Zelfs ik heb soms moeite om met mezelf te leven.
Ik wist niets van Amsterdam, althans, bar weinig en dat beviel mij prima. Ik ben een Rotterdammer, eentje die in de grote havenstad de cafés opzoekt, een praatje aanknoopt voor een gratis biertje, en flirt met de vrouwen om haar heen. Wat heb ik in hemelsnaam in Amsterdam te zoeken? Die Pleurisstad noemde Jules Deelder het, onze nachtburgemeester. Dat is nou ook weer niet direct een gevoel dat Amsterdam in mij doet opborrelen; ik heb gewoon niets met dat gat. Al dat “typisch Amsterdams” gedoe over dingen ook in Den Haag, Utrecht, Rotterdam, Eindhoven enzovoorts voorkomen. Amsterdamse boter, Amsterdamse uien, Amsterdamse troelala; zet er Amsterdam voor en de buitenlandse toerist trapt erin. Hoeveel “echte” Amsterdammers zijn er eigenlijk nog? Genoeg, alleen wonen ze tegenwoordig in Almere. Amsterdam zelf is overspoeld door mensen uit de Zaanstreek en studentjes uit Brabant die, net zoals herboren christenen zich tot fanatieke jezusfanaten ontpoppen, zich nog Amsterdamser voelen dan de ras-Amsterdammers. En er werd nu verwacht dat ik mij onder hen zou mengen, zeven dagen en zes nachten?
Tijd om de hulptroepen in te zetten. Wie kende ik in Amsterdam of de regio daar...
Een andere twitter en vooral facebookvriendin, een Nederlandse die in Wijk aan Zee woont en in Amsterdam werkte, zou uitkomst kunnen brengen. We hadden anderhalve maand eerder een dagje met elkaar doorgebracht -okee, in Amsterdam dan wel- en het was hilarisch geweest. Ik had in tijden niet meer zo gelachen.
Ik stuurde haar een persoonlijk berichtje via facebook en vertelde over mijn dilemma. Na wat gebep over en weer zei ze dat ze de middagen vrij zou nemen om naar Amsterdam te komen en ons de leuke plekken te laten zien.
Dat was een strak plan waarmee ze mij heel blij maakte. Ik was namelijk uitermate gecharmeerd van haar omdat ze een leuk mens is met een stralende glimlach en vooral omdat ze mij aan het lachen kan maken. Ik hou van mensen met wie ik kan lachen.
Op de dag dat het vliegtuig van British Midland met mijn twitterkennis erin landde, stond ik in de hal van Schiphol te wachten op haar, een bundel met Rilke's gedichten als tijdverdrijf in de hand. Het duurde even maar uiteindelijk kwam ze eraan, breeduit grijnzend, kleiner dan ik. We schudden elkaar de hand (Engelsen staan een spontane omhelzing niet toe; it’s not done, you know), ik vroeg haar naar de vlucht en we gingen de roltrap af naar het perron voor de trein richting Amsterdam. Ze vertelde van haar reis en we namen tegenover elkaar plaats aan het raam. De trein kwam op gang.
En we hadden elkaar niets meer te zeggen.
Ik ben geen prater, ik ben schrijfster, en na wat vriendelijkheden over en weer is mijn conversatiestof op. Over haar familie praten had geen zin: moeder overleden, vriendin verdwenen, vader die doet alsof er niets aan de hand is, en een zooitje nichtjes en neefjes waar ik geen enthousiasme in kan vinden als onderwerp van gesprek.
Ooo, a windmill. Ik wees ernaar. Ze maakte een foto met haar iPhone, las haar mail en grijnsde mij toe telkens als onze blikken elkaar kruisten.
Vanaf het centraal station liepen we naar het hotel. Het leuke van het centraal station in Amsterdam is, dat je meteen onder de mensen bent. Je gaat het plein af en de cafés en winkeltjes beginnen al. En de drukte. De drukte was meer dan welkom; dit hield in dat ik niet krampachtig naar een onderwerp van gesprek hoefde te zoeken.
We bereikten het hotel en liepen de trappen op naar onze kamer. Het was een ruime kamer met twee aparte bedden en uitzicht op een binnenplaatsje. Tassen werden uitgepakt en ik zag dat mijn twitterkennis een gevarieerd assortiment bloezen bij zich had: donkerrood en geruit, el preferentia van de gemiddelde saaie pot. We zetten onze tandenborstels in aparte glaasjes, waar er maar twee van waren in de badkamer, dus spoelen zat er de komende week niet in. Daarna kleedden we ons om voor een wandeling door de stad.
Omdat ik Nederlands ben en iets anders opgevoed dan de gemiddelde Engelse, trok ik m’n bloes uit om iets prettigers aan te trekken. Mijn twitkennis pakte haar setje kleding van een stoel (oee, een donkerrode ruit met donkergroene strepen) en sloot zich op in de badkamer. Grinnikend om mijn eigen verbazing, zocht ik een vers shirtje uit en ging op bed zitten, wachtend op haar alsook op het eerste alcoholische litertje dat ik tot mij kon nemen om deze dag mee door te komen.
We banjerden door de binnenstad en trokken op mijn verzoek een café in. Een wodkaatje of twee zou mij weer tot mens maken. Hierna liet ik haar de dingen zien waarmee ik bekend was: Kalverstraat, de Dam, de tram, de Nieuwburgoudzijdsekrommevoorburgwalgracht, en door naar het café waar we met mijn lachende pseudo-Amsterdamse facebookvriendin hadden afgesproken.
Daar zaten we dus zwijgend te wachten aan dat tafeltje. Na twee snelle biertjes, waarvan eentje met een flinke dot rum erin, zag ik haar langslopen. Mijn hart sloeg over. Misschien had ik te snel gedronken; misschien was het iets anders. In elk geval was ik ongelooflijk blij mijn facebookvriendin weer te zien.
Ze kwam binnen, begroette ons en ging naast de twitkennis zitten aan wie ze verhalen over Amsterdam begon te vertellen. Ze vroeg naar haar reis, haar vlucht, hoe het weer in Engeland was en was ze niet blij hier te zijn nu de zon scheen? Na nog een paar biertjes gingen we uit eten en daarna ronddolen door de straten.
De dagen hierna gingen in deze trant verder. Éen ding veranderde echter: het afscheid nemen tussen mijn facebookvriendin en mij werd almaar langer en inniger. Gelukkig kon de twitkennis de tijd doorkomen door zich met haar iPhone vermaken.
Om haar wat Nederlandse kunst bij te brengen, haalde ik haar over om samen het Rijksmuseum te bezoeken. Laten we niet vergeten dat Nederland in de kunstwereld heel wat smaakmakers heeft voortgebracht en dan mogen de Engelsen zich op de borst slaan over de Hay Wain van Constable: wij hebben de Nachtwacht. Toch ook niet iets dat je licht vergeet. We liepen de zalen door en ik keek mijn ogen uit: alle werken die ik al die jaren op koekblikken had gezien, hingen hier. De twitkennis was eveneens plaatjes aan het kijken want ze was niet van haar telefoon weg te slaan.
Misschien dat de Nachtwacht hierin verandering kon brengen.
De Nachtwacht; éen van de bekendste werken op deze aardkloot. Er worden persiflages op gemaakt, nagemaakt door hedendaagse mensen in oude kledij. Op het Rembrandtplein kun je jezelf vereeuwigen tussen bronzen standbeelden in van personages uit de Nachtwacht. Eens in het leven, als de kans aanwezig is, moet je die aangrijpen om voor dit magistrale werk te staan en erin op te gaan. Ik stelde me in elk geval voor dat ik tussen de notabelen in stond, nonchalant naar de zijkant starend met een musket rustend op een schouder.
Om deze ervaring met mijn twitkennis te delen, draaide ik me naar haar toe. M’n mond viel open, maar er kwamen geen woorden uit: ze stond met haar kruin gericht naar de Nachtwacht turend op haar iPhone en had geen oog voor wat er om haar heen gebeurde.
Zwaar geïrriteerd liep ik de zaal uit. Het duurde een moment voordat ze door had dat ik er niet meer was en kwam achter me aan rennen.
Als tegenhanger vooral die kunst gingen we dus maar toeristische winkeltjes af. Daar kon ze zich uitleven op alle drab. Een half uurtje later had ze tassen vol met allerlei klompjes en houten molentjes en flessenopeners met Amsterdam erop. Een paar huisjes op een rijtje, ook zo iets, en nog meer van die tierelantijntjes die mensen kopen als ze eindelijk eens in het buitenland komen. We vertrokken naar een kroeg zodat ik een fles wodka kon aanvallen om me lekker te doen voelen.
Begrijp me goed: we hebben best plezier gehad, dus het was niet helemaal een marteling, voor geen van ons beiden. Maar het is zeker niet iets dat ik ooit wil herhalen.
Mijn facebookvriendin nam ons mee naar Wijk aan Zee. Daar wandelden we over het strand, gingen de Noordpier op en genoten van de zee op éen van de koudste aprildagen sinds mensenheugenis.
Op de voorlaatste avond van deze lange week zaten de twitkennis en ik op onze respectievelijke bedden. Ze was stil. Dat was niets nieuws, want we waren beiden behoorlijk stil geweest de afgelopen dagen. Ze schraapte de keel en zei:
‘Ik zie jou en Anita nog voor de zomer samen.’
‘Huh?’ Eloquentie ten top van mijn kant.
‘Yeah.’
Okeeee...
De lange afscheid scenes waren dus niet langs haar heengegaan, ondanks dat ze zich in haar iPhone verstopte. Ik schoof onderuit op het bed en tuurde naar het plafond. Nog voor de zomer samen...
Weet je wat het grappige van haar opmerking is? Ze heeft gelijk gekregen.
Mijn facebookvriendin en ik zijn inmiddels getrouwd en wonen in Wijk aan Zee waar het strand niet altijd koud is.
En mijn vrouw heeft een heel belangrijk iets voor mij gedaan: ze heeft mij getoond dat ik geen alcohol nodig heb om me zielsgelukkig te voelen.
Een Amsterdam's uitje.
ICD WHO DSM
‘Weet je’, zei mijn collega zelfvoldaan, ‘mijn tante heeft ook migraine dus ik weet wat het is: je moet plat op bed liggen met de gordijnen dicht en het licht uit.’
Uhmm, nee, dat is sex tussen twee mensen die zich generen voor elkaar.
Ik knikte louter en zelfs deze beweging deed mijn migraine erger bonken. Aan hem uitleggen dat migraine gepaard gaat met misselijkheid, overgeven, eten noch drinken binnen kunnen houden, geen soelaas voor het eenzijdig bonken in het hoofd kunnen vinden, en dat in mijn geval liggen het louter erger maakt, zitten niet veel beter en bewegen onmogelijk, was mij teveel moeite. Een additie in dit rijtje is het onbegrip van de mensen om me heen.
‘Ik heb ook wel eens last van een hoofdpijntje’, is een veel gehoorde opmerking.
Mijn standaard reactie:
‘Dat heb ik ook, maar ik heb ook last van migraine.’
Wat is verschil? Vergelijk het met een schaafwond op de knie versus een open been.
Een hoofdpijntje is in de regel weg te werken met een paracetamolletje of een ibuprofen en in het ergste geval een combi van deze twee. Tegen migraine kun je twee paracetamollen en een ibuprofen tegelijk innemen en dan heb je kans dat het een uurtje later langzaam wat verlichting brengt. Als je mazzel hebt, houdt dit vier uurtjes aan. En daar ben je al blij mee. Snel wat eten nu het kan zodat je straks weer wat in je maag hebt om uit te kotsen.
Nog mooier is de oplossingen die mensen aandragen, waarschijnlijk goed bedoeld maar je hebt er geen kloot aan.
‘Mijn man had ook migraine. Hij heeft toen een hele pot sambal leeggegeten en daarna is het nooit meer teruggekomen’, was een uitspraak van een andere collega.
Da’s mooi. Haar man heeft de hele week op de doos gezeten met verbrande billen, maar gelukkig zonder migraine.
Mijn migraine is jarenlang ongediagsnoticeerd gebleven. Pas toen ik op een donkere herfstmorgen met zonnebril op bij een vervangend arts binnenstapte en hem vertelde over mijn hoofdpijn, zei hij:
‘Het lijkt een migraine-achtig iets.’
Migraine? Dat is toch zo’n ziekte die 19e eeuwse aanstellerige Oostenrijkse vrouwen veinzen als ze een bezoek van Freud hebben gehad waarbij ze op een canapé neerploffen en als troost chocolaatjes eten?
De vervanger ging niet op mijn opmerking in en schreef een receptje uit voor iets dat qua naam op Dom Perignon leek. Waarschijnlijk had hij dit advies van Oostenrijkse vrouwen gekregen.
Heel wat jaren kabbelde dit zo door: het ene receptje na het andere werd mij voorgeschreven voor uitheemse drankjes en pilletjes en zalfjes.
Mijn eigen huisarts was zelfs een keer pissig op me toen ze me iets gaf wat exotisch was en niet eerder geprobeerd, volgens haarzelf althans, en waardoor ik me na inname daadwerkelijk iets beter voelde. Aangezien dit op de derde dag van mijn migraine was en in de meeste gevallen de aanval dan begint af te zwakken, zou het ook wel eens niets met het medicijn te maken kunnen hebben en kon het op een natuurlijk verloop gegooid worden. Mijn huisarts was echter zo blij met het resultaat, dat ze een brief stuurde met haar bevindingen naar het overkoepelende medicinale huis van Nederland. Wie weet kon ze hiermee in de hogere echelons van heelmeesters doordringen. Helaas lachte men haar vierkant uit om haar conclusie, waarna ze de zwarte Piet aan mij toebedeelde om haar eigen gulzigheid te bedekken.
Intussen had ik alles wat er als leesvoer over migraine was uitgebracht tot mij genomen en van éen ding was ik me bewust geworden: na de overgang bestond er grote kans dat het verdween.
Nog dertig jaar te gaan, dus; dertig jaar van ondraaglijke pijn van binnen en onbegrip van buiten. Pffff, sinecure, toch?
Het was waar. Eenmaal in de vijftig met een ongesteldheid die dan weer wel en dan weer niet langskwam en er toen plots genoeg van kreeg om mijn huis te bezoeken, kwam de overgang en verdween de migraine geleidelijk. Dat was lekker. Ik kon genieten van het leven zonder het later te hoeven bezuren. Was ik hier tevreden over? Reken maar.
Maar toch... Waarom hadden de artsen nooit verder gezocht naar de achterliggende reden van deze migraine? Waarom kwam het pas toen ik midden twintig was? Mijn vader overleed op mijn veertiende levensjaar en als dat geen trigger was voor migraine om mijn lichaam binnen te sluipen dan weet ik het ook niet meer. Maar nee: het kwam op een onverwacht moment in mijn leven.
Nadat ik officieel te boek stond als migrainepatiënt heb allerlei lichamelijk onderzoeken gehad: mijn ogen zijn met een goedje ingespoten waardoor ik een dag lang met Disney-pupillen rondliep en nauwelijks iets zag. Ik heb doppies op m’n hoofd gehad verbonden aan een apparaat waar een verpleegster aandachtig naar tuurde. Ik heb poep moeten inleveren en tests gehad, maar behalve de conclusie dat ik lichamelijk gezond was, is er verder nooit iets uit voortgekomen.
En toen ging ik samenwonen met mijn toekomstige vrouw in Wijk aan Zee.
Mijn vrouw is een fervente lezeres van alles wat mijn aandacht niet kan vasthouden. Maar behalve sociaal media leest ze ook allerlei artikeltjes waar haar oog op valt. Zo ook een artikel in de bijlage van de Volkskrant. Ze las het, gaf het aan mij en zei:
‘Ik herken jou hierin.’
Het was helaas geen artikel over fantastische weergaloze schrijfsters die nog niet door het grote publiek zijn ontdekt, maar een uitvoerig stuk over Asperger. Asperger; dat is toch iets dat met autisme te maken heeft? Bijna: het is een zijstraat ervan. Er zijn een aantal overeenkomsten, maar een aspie is geen autist.
Ik las het artikel en ze had gelijk: Asperger is mijn ding.
Mooi, en nu? We maakten een afspraak met een psycholoog. Tijdens het bezoek meende de goede man dat iedereen wel eens autistische trekjes heeft dus ik hoefde me geen zorgen te maken. Mocht ik later er toch mee zitten dan kon ik terugkomen en blablabla.
Dat was mijn eerste uitstapje om meer over Asperger te weten te komen en ik had er meteen balen van. Dus: boekenvoer. Alles dat los en vast zat en over Asperger ging, nam ik in mij op. Het was een openbaring om te ontdekken dat ik niet alleen stond. Ook was het frappant op te merken dat veel vrouwen last van migraine hebben vanwege onontdekte Asperger waardoor je tegen muren aanloopt. Muren van onbegrip en irritatie bij anderen en de onmacht bij jezelf.
De meeste aspies hebben een hoge intelligentiegraad. Ik ook. Een IQ test tijdens mijn studie psychologie gaf aan dat ik tegen de 200 aanzit. Het groepje cursisten waartussen ik me op het testmoment bevond, sloeg steil achterover. Als de test een thermometer was geweest, hadden ze het afgeslagen om een nieuwe meting te doen.
De meeste aspies zijn onhandig. Bij mij is een dag zonder iets te laten vallen een verloren dag. En ik heb vrijwel nooit een verloren dag in mijn leven. Er is geen deurknop waar ik me niet tegenaan stoot en geen trede waar ik niet met de hiel vanaf slip.
Waarmee ik wil zeggen: ik vink alle vakjes aan die naar het pad Asperger leiden. Mijn communicatieve vaardigheden alsook mijn gewoonte om uit te weiden over onderwerpen die tijdens een gesprek nul en generlei belang hebben, zijn volop aanwezig. Onhandig, overstimulatie door geluid en beeld, routinematig, en ga zo maar door.
Via via kwam ik bij een psychiater terecht omdat ik een test wilde doen die uitsluitsel kon geven of ik al dan niet Asperger onder de leden had. Ik kreeg een lijstje met twintig vragen en situaties als voortest, en toen de psychiater deze ingevuld retour ontving, concludeerde hij na de eerste vijf antwoorden:
‘Jij hebt een klassieke vorm van Asperger.’ Oee, dus niet zomaar een aspie, maar een klassieke.
Wat een mooi iets was, was dat toen ik hierna uit het gebouw stapte en de parkeerplaats doorkruiste, ik mij enorm opgelucht vulde. Het had dertig jaar geduurd maar eindelijk had mijn migraine en mijn soms merkwaardige handelingen een plek gevonden. Hier kon ik wat mee. Dertig jaar lang had ik alle kul van de mensen om me heen moeten aanhoren, alle verwijten van collegae, en alle schampere opmerkingen van de onnozelen in de maatschappij die een enkeltje zochten om tegen te trappen.
Ik ben een aspie. Reken maar.
De euforie was van korte duur. Al gauw genoeg kwam ik erachter dat illusies geen geluid maken toen ze voor mijn voeten op de grond in diggelen vielen. Vergeleken maakt een boom die in een leeg bos neervalt het geluid zo hard als de oerknal.
Geloof me: ik weet ervan.
Als ik van iedereen een euro had gehad voor die ene zinsnede: “iedereen heeft wel een autistisch trekje” dan had ik nu in Zuid Frankrijk gezeten. Het is een variatie op de “iedereen heeft wel eens een hoofdpijntje” larie die nu gebruikt werd om mijn Asperger te kleineren.
Het is naar, voor mij zelfs pijnlijk, om dit soort drab uit de monden van mensen te moeten aanhoren waarvan sommige eigenlijk beter horen te weten. Nu ik na al die jaren eindelijk een oorzaak van mijn aandoening heb gevonden, wordt deze door het kleineren ervan mij ontnomen. En da’s heel jammer.
Maar wat heeft dit voorgaande met de titel te maken? Een heleboel.
De oorsprong van mijn migraine heeft een plek waar ik vrede mee heb; de oorsprong van de zware depressies en de burn-outs hebben een plek waar ik vrede mee heb. Eindelijk.
Door de migraine en de Asperger die eraan ten grondslag ligt, ben ik veel mensen om mij heen kwijtgeraakt. Onbegrip is namelijk niet louter beperkt tot mensen die er niets van af weten en hun mening spuien nog voordat zij het hoe en wat erachter horen. Onbegrip zit ook in mensen die er wel van af weten maar geen idee hebben hoe zij om moeten gaan met afspraken die op het laatste moment afgezegd worden omdat “madam weer eens last van een hoofdpijntje heeft”. Zij weten niet om te gaan met iemand die tijdens een etentje plots het restaurant verlaat omdat warmte en drukte “haar hoofdpijntje weer eens doet oplaaien”. Hoe ze haar niet mee kunnen nemen naar de kermis omdat “de drukte en de herrie haar hoofdpijn geeft”. En ga zo maar door.
Begrip hebben voor een ander is een lastig iets, zeker in een wereld van selfies. Daarom was ik blij dat ik iets had waarmee ik kon aangeven dat mijn “aanstellerij” wel degelijk gegrond is.
Althans, dat was tot voor kort. Wat is er veranderd? Nou:
DSM heeft in 2013 Asperger onderdeel gemaakt van de ASS. De ICD van de WHO geeft Asperger nog een eigen plek, maar voor hoe lang? DSM is van de USA en in de EU volgen we in de regel slaafs alles wat er in de USA gaande is. Als de WHO overstag gaat en van de ICD een kopie van de DSM maakt, verdwijnt Asperger van de radar.
Dat is het punt dat ik wil maken. Onbegrijpelijk? Welkom in mijn wereld.
Een stukje Zuid Frankrijk *zucht*
Vaccinee getuigen
Ik had het domme genoegen om de voordeur te openen, enkel en alleen maar omdat er gebeld werd. Als ik niemand verwacht, open ik de deur eigenlijk nooit. Waarom nu wel? Goede vraag, zegt men dan, zonder deze te beantwoorden.
‘Ja?’, zei ik, niet geheel onvriendelijk edoch wel met een ondertoon die zei: snel want ik heb nog meer te doen.
De man en de vrouw stonden op de mat en keken mij grijnzend aan. Ze stonden te dicht bij de deur in dit coronatijdperk, maar ik was niet van plan een stap achteruit te nemen. Het is mijn huis en mijn welkomsmatje die ze met voeten betraden.
‘Kunnen wij een kort praatje met u houden?’, vroegen ze.
Ohh, fukkaduk: de Jehova’s hallelujahs zijn weer eens uit hun kooi gelaten om mij lastig te vallen.
‘Waarover?’
‘U heeft waarschijnlijk van corona gehoord?’, vroeg de man. Hij was heel trendy ongeschoren. Lees voor trendy vunzig, zeker voor een man die de vijftig gepasseerd is en voor jonger wil doorgaan.
‘Aangezien we daarmee inmiddels anderhalf jaar bezig zijn’, antwoordde ik, ‘is het zelfs aan mijn intelligentie niet ontsnapt.’
‘Heeft u zich gevaccineerd?’, vroeg de vrouw. Zijn droeg haar bruin-grijs haar los en sluik en tamelijk ongewassen boven een verstandige trui nu de herfst was ingetreden.
‘Gaat u dat iets aan?’
Goed: een vraag met een wedervraag beantwoorden, schijnt ongepast te zijn. Echter, een complete vreemde die deuren afloopt om te vragen of iemand gevaccineerd is, past ook niet in het rijtje van goede manieren.
‘Wij willen u wijzen op de gevaren van het vaccineren tegen corona’, vervolgde ze.
‘U kunt er onvruchtbaar door worden’, zei hij.
Schat: de overgang en ik hebben een paar jaar geleden afscheid van elkaar genomen. Het was een vriendelijke ontmoeting geweest, we hebben met elkaar gekampeerd en zijn als goede vrienden uiteen gegaan. Onvruchtbaar worden is wel het laatste waarover ik me druk maak.
‘Uw DNA kan erdoor veranderen.’
‘Ze zeggen wel dat het alleen de buitenste delen van de cel aantast, de zogenaamde NRA, maar uw DNA zit er maar een microseconde vandaan.’
Persoonlijk heb ik de NRA nooit veel hersencellen toebedeeld, maar vermoedelijk werd hier RNA bedoeld.
‘Vaccineren is overigens zinloos. Ga niet mee in die waan.’
‘Er zijn vele filmpjes op het internet waarin geleerden uitleggen waarom vaccinatie gevaarlijk is en niet werkt.’
‘Welke geleerden?’, wilde ik weten toen het me eenmaal lukte er een woord tussen te krijgen.
‘Weet u dat er kinderen uit huis worden geplaatst als ouders zich niet laten vaccineren?’, praatte de man over mijn vraag heen. ‘Er wordt beloofd dat ze terug komen na deze verzonnen corona epidemie maar dat gebeurt nooit.’
‘Ze worden in een soort gevangenis ondergebracht waar rijke mannen hen kunnen misbruiken.’
‘En daarna ontvangen de ouders bericht dat hun kind is overleden aan corona omdat zij zich niet wilden laten inenten.’
Er verscheen schuim in de mondhoeken van de man.
Okee…tijd om naar binnen te gaan. Ik schoof de deur dicht (wat soepel ging omdat ik het in dit jaargetijde regelmatig bijschaaf) en liep terug naar de woonkamer.
‘Wij laten wat informatie voor u achter’, riep de man door de brievenbus, gevolgd door een veel gekopieerd A4tje met wat hysterisch gebrabbel erop.
Vroeger, he, toen ik nog kind was, kwam er elke zomer een blinde man aan de deur met een doos vol ansichtkaarten. Mijn moeder kocht altijd een pakje omdat zij geen nee durfde te zeggen tegen een blinde. Zelf vroeg ik me louter af wat een blinde met ansichtkaarten deed.
‘Verkopen’, was hierop de verstandige reactie van mijn vrouw.
Zo liet mijn moeder ook altijd een aantal messen slijpen als de scharensliep in de deuropening verscheen, kocht ze speldjes van zielige vrouwen, en een bosje verlepte wilde bloemen van zigeuners die deze bloemen aan het begin van onze straat uit de tuin van een buur hadden geplukt.
Dat heette colportage.
Zeurders, zeikerds en andere telemarketeers kun je in een bel-mij-in-hemelsnaam-niet register laten zetten. Ook wat zij doen is namelijk colportage.
Echter: hysterische ongeïnformeerde en tamelijk domme medemensen die mij het voor hen zo goede woord komen brengen, blijven maar aanbellen. Dat is colportage neigend naar stalking.
Ik werd wakker en kwam erachter dat ik een dagmerrie had gehad. Voor de zekerheid opende ik de deur naar de hal maar zag geen informatieblaadje op de grond liggen.
De pest is dat al de dingen die mij in de dagmerrie naar het hoofd geslingerd werden daadwerkelijke “informatie” is die ik van mensen om mij heen heb gehoord. Van die goedgelovige domkoppen aan wie je stront in zakken kunt verkopen wanneer je zegt dat het in goud verandert als ze het een uurtje op het achterpitje laten pruttelen. Deze lui kom ik regelmatig tegen in de winkel/galerie waar ik vrijwilliger ben. Meestal zijn het vrouwen voorbij de zestig met lang sluik haar, of kortgeknipt grijs haar. Vrijwel altijd vergezeld van een strenge bril. Zelfvoldaan, dat is ook een kenmerk, met van die wezenloze jaren ‘70 bhagwan glimlachjes alsof ze eindelijk een lichtje hebben gezien. En fanatiek; man oh man, wat zijn die wijven fanatiek. Fanatiek en capricieus zonder enig gevoel voor humor.
Toen éen van dit soort creaturen vernam dat ik gevaccineerd was, beet ze mij het hoofd af. Nu had ze wel iets van een sprinkhaan over zich, maar dat had er niets mee te maken. Althans, dat hoopte ik. En ze vond waarschijnlijk dat ik haar uitleg verschuldigd was voor het feit dat ik mij zo schaamteloos tegen een potentieel dodelijke virus wilde beschermen door me te laten inenten. Waarom had ik dat gedaan?
‘Omdat ik me tegen een potentieel dodelijke virus wil beschermen’, herhaalde ik mijn eigen zojuist opgeschreven woorden tegen haar.
Natuurlijk nam zij dit niet aan en begon ongevraagd een tirade over de gevolgen van het slaafs opvolgen van slechte overheidsinformatie. Ze had gelijk: het volgen van youtube filmpjes waarin een orthopeed zich uitspreekt tegen het vaccineren van iets dat niet in zijn veld van expertise voorkomt, is natuurlijk stukken betrouwbaarder.
In de tijd dat er mondkapjesplicht was, was er een zwik van deze vrouwen die weigerden een mondkapje te dragen. En ook een zooi labiele mannen, vergeet die ook niet. Van die mannen die in de regel grote honden hebben waarvan ze de poep niet opruimen -echte mannen doen zoiets niet- en niet meededen aan het dragen van mondkapjes. Er was niets aan de hand, vonden zij. De politiek was dom, het mondkapjesdragende klootjesvolk was zo mak als schapen, en alleen youtube had het bij het juiste eind met die “ik geloof niet in feiten” gansjes die ‘s avonds rond een houtvuurtje dansen en elkaar besprenkelen met ammoniak aan een borsteltje.
Waarom zijn het altijd de tokkies die vinden dat ze juist geïnformeerd zijn? Ze zijn op hun veertiende van de lagere school gestapt omdat klas 4 en 5 toch wel een beetje heftig was (inderdaad: ik ben uit de tijd van schoolklasjes en niet van groepen) en willen nu mij vertellen waarom mijn keuze onjuist is. Dat zijn dezelfde mensen die momenteel de ziekenhuizen overbevolken omdat ze last hebben van iets dat volgens hen niet bestaat. En als ze er dan uitkomen, hebben ze louter met een zware griep te kampen gehad. Tuurlijk, ja, tuurlijk was het een griepje, niets meer of minder. Duizenden mensen liggen elk jaar op de IC vanwege zomaar een griepje.
Je kunt het zelf zo gek niet verzinnen. En het mooiste is: ze geloven hier heilig in.
Ik sprong op toen de bel weer ging. Hopelijk waren het de Vaccinee getuigen voor een reprise. Ditmaal zou ik ze van leer geven. Met een ruk opende ik de deur en vroeg niet al te vriendelijk:
‘Wat?!’
‘Nu al dronken? Ik kon niet bij m’n sleutel.’ Mijn vrouw gaf mij de goed gevulde tas van de Chinees en liep door naar binnen. ‘Alles goed?’, vroeg ze toen.
‘Nu wel’, zei ik, de warme bakjes chinees uit de verpakking halend.
‘Mooi.’ Ze deed haar jas uit en keek naar de keuken waar ik enthousiast uit het eerste bakje snoepte. ‘Wat wilden die twee?’
‘Welke twee?’
‘Jehova’s getuigen, denk ik, een man en vrouw. Ik kwam ze tegen op de trap. Tokkies.’
‘Oh die.’ Ik haalde de schouders op. ‘Geen idee. Van die doorsnee randdebielen die larie verkopen.’
Zelfs m'n hond kan al die domheid niet meer aan.
Waanzin vs waanzuit
Komende zaterdag zijn mij vrouw en ik acht jaar getrouwd. We wonen negen jaar samen en kennen elkaar tien jaar. Voor twee rondborstige vrouwen zijn we behoorlijk symmetrisch. Althans, dat dachten we totdat Mark Zuckerberg lucht kreeg van deze conclusie en een facebook herinnering van negen jaar geleden onze kant uitsmeet. Daaruit bleek dat wij allesbehalve symmetrie in ons leven hebben.
Soms, he, wenste ik wel eens dat ik wat minder muzes met vertelsels uit onze oude dozen de wereld instuurde. Dan zou ik niet zo vaak om de oren worden geslagen door lui als Zuckerberg, van wie je mag verwachten dat ie toch iets beters te doen heeft dan facebook na te lopen en te gniffelen om onzin van jaren geleden. Ik dacht dat die knaap druk in de weer was met platgereden dieren van de weg af te scheppen en als een voorafje op de barbecue te smijten om zichzelf daarna een schouderklopje te geven voor deze pseudo-vegetarische handeling.
Maar het gezegde gaat dat je dient te schrijven over wat je weet. Pure larie, inderdaad. Waarom zou ik me als schrijfster moeten beperken tot een kringetje van vier mensen die ik daadwerkelijk ken, zes mensen die ik denk te kennen, en een handjevol lui waarvan ik het bestaan weet? Dat worden behoorlijk saaie verhalen en daar zijn er helaas al meer dan genoeg van. Er is niets mis met je fantasie een loopje met je te laten nemen en dit op papier te zetten. Ook van dat soort larie is een overvloed te vinden maar soms, heel soms, is er tussen alle restjes pulp een verhaal op te diepen dat een veellezer als ik nog kan vermaken.
Alles goed en aardig, maar wat heeft dit gezever met die herinnering van Zuckerberg te maken?
Okee, ik begrijp het. Anders dan mijn romans zijn de muzes een weergave van ons werkelijke leven en facebook wees erop dat daar niet veel symmetrie in is. Of was; het stuk is per slot van rekening negen jaar oud en betrof een aantal dingen waarin mijn vrouw en ik verschilden. In 2012 was er deze opsomming:
Abba vs Angelic Upstarts
Tennis vs cricket
Coldplay vs Carbon/Silicon
Hagelslag vs olijven
Peentjes vs pepers
Verwarming hoog vs verwarming laag
Uitslapen vs vroeg op
Autorijden vs wandelen
Indie vs punk
Softbal vs cricket
Cola vs wodka
Koffie vs thee
Teevee vs schrijven
Flauw eten vs heet eten
Voetbal vs cricket
Lummelen vs bezig zijn
Lief vs cynisch
Zachtmoedig vs bikkelig
Aardig vs geïrriteerd
Magnetron vs koken
Laptop vs pen en papier
Leuk vs meh
Verbaal cru vs schriftelijk cru
Familie vs pfffff
Witbier vs whiskey
Lesbische films vs Pixar animatie
Slechte soaps vs Japanse films
Zoete maïs vs tuinbonen
Druiven vs kersen
Nederlandse kaas vs alle kaas
Makkelijke babbel vs denktank
Geurkaars vs geur van kaas
Alternatief vs jazz
Pinguïn vs wookie
Voor de oningewijden onder ons: het linkerrijtje betreft mijn vrouw; het verstandige rijtje is van mij.
Is de lijst in de tussenliggende jaren bijgesteld? Ja, maar minimaal. We waren beiden voorbij de leeftijd dat een nieuwe liefde nog een dusdanige indruk op ons persoon maakte, dat we ons bij Isis zouden willen aansluiten om maar dicht bij de ander te kunnen blijven, ongeacht of het hoofd eraf geknald kon worden.
Samenwonen, met elkaar leven, trouwen gaat gevuld met een zak compromissen. Ben je niet bereid zo af en toe een duik in die zak te nemen dan is het beter om in een studentenflatje te gaan wonen met twee anderen en naar emo muziek te luisteren. Met de gordijnen dicht, vanzelfsprekend.
De belangrijkste verandering in de voorbij gegane jaren is, dat mijn vrouw niet naar Coldplay luistert als ik binnen een radius van drie kilometer van haar vandaan ben. Aan de andere kant ga ik niet (meer) luid la-la-la zingen met de vingers in m’n oren gepropt als dat afschuwlijke geluid van die band mijn luistergenot van 192tv doorklieft. En m’n vrouw heeft geleerd dat er ook voor 10 uur ‘s ochtends leven op aarde is.
Éen ding is gebleven, namelijk het laatste punt. Laat ik nou nog steeds niet weten wie of wat een wookie is, maar het schijnt iets met mijn ongeschoren benen te maken te hebben. Maar bekijk nu eens het voordeel hiervan: ik kan ‘s winters in een halflange broek op straat lopen en mensen verklaren me niet voor gek omdat ze denken dat ik van die harige laarzen aan heb die in de jaren ‘80 populair waren. Zo heeft elk vermeende nadeel ook z’n voordeel. En de verwarming staat sinds een jaar of twee op een gemiddelde van twintig graden. We zijn dus toch naar elkaar toegegroeid, ondanks Zuckerberg’s poging een wig in een goed huwelijk te steken.
Mijn vrouw en ik pakweg 7 jaar geleden. Hier probeert ze mij -met haar handen om mijn strot gevouwen- ervan te overtuigen dat Coldplay muziek maakt om naar te luisteren. Ik heb zelden zo hartelijk gelachen om een opmerking.
Geen kerstverhaal
Na bijna 40 dienstjaren te hebben doorgebracht bij mijn werkgever, kreeg ik een handdruk en het advies dat ik vooral het jaartje tot aan mijn pré-pensioen bij het Uwv moest aankloppen voor een extra zakcentje. Aangezien de werkgever een zak met geld in m’n knuistjes stopte waarmee ik zonder omkijken een zomer lummelend op het balkon met een wodka in de nabijheid kon doorbrengen, vroeg ik me af of dit nodig was. Volgens de werkgever wel. In totaal had ik éenenveertig jaar gewerkt, verdeeld over twee baantjes, en al die jaren bijgedragen aan de sociale zekerheid van ons land. Daarom had ik min of meer recht op een taartpuntje van dit sociale gebeuren, volgens de werkgever.
Hoewel uitzinnig blij om eindelijk onder al die regels en regeltjes uitgekropen te zijn, al die standpunten en vergaderingen, vele vele vergaderingen, enorm veel vergaderingen, kleine Hitlers, luid schreeuwend maar met weinig gezag, en emmers vol met managers, vond ik dat de werkgever wel een beetje gelijk had. Ook omdat ik lui gekend heb die heel hun leven geen ene flikker op het werkfront hadden uitgevoerd, maar wel vooraan stonden als het op uitkeringen aankwam. Daarom voelde ik me niet bezwaard om een digitaal formulier in te vullen en naar het Uwv te mailen.
Akkoord, mevrouw, zeiden ze: jij wilt een uitkering, maar dan moet daar wel tegenover staan dat je eens per maand een aantal sollicitaties doet. Werkelijk? Uh-huh, dat is namelijk een belangrijke stipulatie in ons traject: mensen aan het werk helpen. Oh, okee dan.
Ik maakte een cv en stuurde dat naar het Uwv. Bijna per ommegaande kwam het terug: of ik er iets meer van kon maken dan een halve bladzijde. Ze waren effies vergeten dat ze met iemand spraken die twee werkgevers had gehad: de eerste voor pakweg twee jaar, de volgende voor negenendertig. Ik had van m’n leven nog nooit gesolliciteerd, zelfs niet voor m’n tweede baan. Dat liep via Randstad. Ik meldde me daar aan, waarop ze vroegen of ik ervaring met electrische typemachines had. Behalve m’n eigen boeken tikken op een krakkemikkige typemachine met een weerbarstig lint erin, had ik geen ervaring met die dingen. Dus zei ik: Natuurlijk. Ze gaven me een stukje tekst dat ik moest overtypen. Een aantal moeizame maar bijna foutloze minuten later, kreeg ik een kaartje in m’n knuistjes gedrukt waarmee ik me bij de werkgever moest aanmelden.
Zo kwam ik bij de Ago terecht, een verzekeraar in hartje Den Haag.
Ik hou van Den Haag, van het Den Haag van toen, veertig jaar geleden. Het was een levendige stad met leuke barren en een flink aantal boekwinkels. Ik heb geen beeld van het hedendaagse Den Haag omdat ik er zelden meer kom. Mijn recentste bezoek aan de binnenstad is anderhalf jaar geleden. Ik realiseerde me toen plots dat Den Haag een stad was geworden zoals alle andere steden, zonder een eigen identiteit. Met pijn in het hart ben ik terug naar huis gegaan. Zelfs de Denneweg waar Ulysses was, de beste boekwinkel die ik ooit heb meegemaakt, en een aantal barren waar ik kind aan huis was, was een straat geworden met een heel andere uitstraling. Het zal waarschijnlijk een aangename uitstraling zijn, maar niet eentje die aan mij is te verkopen.
Bij de balie van de Ago op de Kortenaerkade werd ik ontvangen door mevrouw Plug, een Rotterdamse die hoofd van de typekamer was. Ze keek naar het watje van personeelszaken, zei dat ze geen sollicitatie had aangevraagd en nam me toen mee naar de typekamer “omdat je er toch eenmaal bent nu”. We raakten in gesprek, ik werd aan een blok gezet met vier andere meiden, en begon met typen. Er was iets dat ik goed deed, want zes weken later vroeg mevrouw Plug of ik in vaste dienst wilde komen. Wel ja, joh, waarom ook niet; ik had toch niks te doen. Het leven is zo eenvoudig als je begin twintig bent. Ik nam me voor twee jaar bij die tent te blijven en dan wat anders te gaan doen.
Pas negenendertig jaar later sloot ik de deur voorgoed achter me.
Mijn contactpersoon bij het Uwv was ene Peter, een man van mijn leeftijd die alles al tweemaal had gezien. Net zoals mevrouw Plug aan het begin van mijn werkleven mijn beste cheffin en een aardig mens was geweest, was Peter aan het eind van mijn werkleven eveneens een goed mens. Hij toonde paginas op de site van het Uwv die mij bij het maken van een cv konden helpen en gaf tips hoe ik het beste aan een baan kon komen. Dus met een bijgewerkte cv begon ik aan de lange slag om vooral geen baan te zullen vinden.
Mijn hemel: er worden wat eisen gesteld door werkgevers voor de lulligste baantjes. Voor secretaresse in een bibliotheek bijvoorbeeld moet je je masters hebben gehaald. Het maakt niet uit waarin, als je maar een masters op je naam hebt staan. Zelfs in het magazijn bij een verfbedrijf eisten ze een minimale opleiding op vwo niveau. Voor wat: verfpotten op een rijtje zetten? Voor vakkenvuller was ik te oud, voor copywriting niet trendy genoeg. En voor eenzelfde soort baan die ik een paar weken eerder vaarwel had gezegd, moesten studies gevolgd worden waarvan ik alle diplomas op zak had maar die ineens niet goed genoeg schenen te zijn. Ik kon hen meer over pensioenen vertellen dan zij in hun computer hadden opgeslagen.
En dan de motivatievraag… Wie heeft die kul uitgevonden?
Wat is jouw motivatie om bij ons te komen werken? Geld verdienen, leek mij het enige juiste antwoord.
Vertel iets over jezelf: je kunt mij omschrijven als…? Werkzoekende, vulde ik in. Nooit meer iets van het bedrijf gehoord.
Omdat ik na een jaar nog geen werk had gevonden, eiste het protocol van het Uwv dat zij baantjes mijn richting moesten uitwerpen. Peter vertelde dat dit niet onder hem viel, maar onder de werkgeversdesk. Een zeker Job of iets dergelijks stuurde mij een mail met een afspraak. Weer naar het Uwv waar Job zo’n gesjeesde knul bleek te zijn die minimaal zo’n vijfendertig jaar te gaan had tot aan zijn pensioenleeftijd. Hierdoor was nog vol vuur over zijn vak. Zijn hart zonk hem in de schoenen toen hij deze ouwe taart tegenover zich zag plaatsnemen. Echter, met elan toonde hij een aantal baantjes die hij geschikt voor mij achtte. Hij zou de werkgevers van mijn bestaan op de hoogte brengen en dan moest ik van mijn kant hierop solliciteren. Okee. Altijd bereid om mensen een gunst te verlenen, deed ik wat er van mijn werd verlangd. Geen van de werkgevers heeft ooit gereageerd op mijn sollicitaties.
Thuis sprak ik er met mijn vrouw over.
‘Heb je hier nog zin in?’, vroeg ze.
‘Totaal niet.’
‘Dan stop je er toch mee?’
Praktisch advies; daar kan ik wat mee.
Ik stuurde een mail naar mijn oud werkgever, die tevens mijn pensioenuitvoerder was, en gaf aan dat ik het pré-pensioen wilde laten ingaan. Daarna een afspraak met Peter gemaakt waar ik hem vertelde wat mijn plannen waren. Hij knikte. Ik zag in zijn ogen dat hij ditzelfde wilde, de brui geven aan het werk en al die jonge dolle honden hun gang laten gaan. Zijn laatste advies aan mij was:
‘Je hebt recht op vrije dagen. Neem die in december op zodat je misschien alleen nog in januari hoeft te solliciteren. Het beste.’
We schudden elkaar de hand en ik verdween uit zijn leven. Hopelijk zit hij nu ook thuis van zijn pensioen te genieten en snooker op tv te kijken.
Mijn pré-pensioen ging in en een maand later lag de wereld stil vanwege corona. Het was een mooi voorjaar gevolgd door een lange zomer. Ik bracht deze door op het balkon. Met de aan mezelf beloofde wodka binnen handbereik, begon ik aan een roman over Den Haag in de jaren ‘90.
Het leven is goed.
De Piet Heinstraat in Den Haag anno 2020; nog steeds éen van de leukste straten in deze stad.